Getuigen van de
Verrijzenis
Begin
februari 1945 drong het Rode Leger Silezië. Tegen het einde van de maand werd
de stad Lauban (Lubań) door de Russen veroverd. Daar bevond zich de Silezische
priester Gerhard Kluge [1914-1994]. Op 1 maart werd hem een verhoor afgenomen.
De Russische officier vroeg hem: “Geloof je in Jezus Christus?” Kluge antwoordde met vaste stem: Ik geloof in
Hem!” “Heb jij Jezus Christus dan gezien?” De priester antwoordde: “Nee”. De
Russische officier vervolgens: “Als jij in Jezus Christus gelooft en Hem niet
hebt gezien, ben je even gek als Hitler”.
Het
gezichtsvermogen is ongetwijfeld het belangrijkste van onze zintuigen. Wat wij
zien, is werkelijkheid. Wat wij zien, wordt erkend. Het zien verzekert de niet-filosoof
zozeer van de werkelijkheid dat deze gemakkelijk geneigd is als onwerkelijk te
beschouwen wat hij niet ziet en niet kan zien. Ook de religieus ingestelde mens
is niet vrij van het verlangen om te zien, om de Godheid te aanschouwen. Mozes
heeft eens aan God gevraagd: “Laat mij Uw aanschijn zien!” Het verlangen dat
zich in deze woorden uit is de gelovige mensen, de religieuze mensen gebleven.
Zij zouden graag God willen aanschouwen, ze zouden graag iets van God willen
zien, zij zouden in zekere zin de zoom van zijn kleed willen vastgrijpen.
Zo
wordt ook de toeloop naar echte of niet echte wonderen, naar echte of niet
echte verschijningen verklaard. Er zijn mensen die menen dat zij zich door naar
bepaalde plaatsen te pelgrimeren van God kunnen verzekeren. Maar God denkt
anders over de kracht en de bewijsmogelijkheid die het menselijke zien zou
hebben. Hij is het verlangen van de mens God te kunnen zien tegemoet gekomen.
Hij is in Jezus Christus tegenwoordig gekomen. Wie Jezus zag, zag God; wie Jezus
de hand gaf, gaf God de hand. Maar wij weten allen dat het een verhulde
openbaring was. Het Kind in de voederbak van de dieren, de gevierde maar ook de
versmade Prediker in het land van Galilea, de Man die wonderen verrichtte en
die met de duivel in verband werd gebracht, eindigde op het kruis. Zijn leven
werd als mislukt beschouwd. De mensen die om Hem heen stonden hadden blijkbaar
nog steeds het verlangen zijn goddelijkheid te zien. Ze riepen daarom: “Kom af
van het kruis, kom van het kruis af! Dan zullen we geloven!” Ze wilden eerst
zien en dan geloven. Maar Hij maakte zijn handen die met spijkers in het hout
waren genageld, niet los. Hij kwam ook niet van het kruis af. Hij bleef de
mensen iets schuldig. Men kon immers terecht menen dat Degene die op het kruis
zijn laatste adem uitblies daadwerkelijk door God was verlaten. Er moest iets
gebeuren opdat de mensen zouden inzien wat werkelijk op het kruis was gebeurd:
dat Hij werd geofferd omdat Hij dit zelf wilde. Hij droeg onze zonden, hangend
aan het kruis. Door zijn dood zijn wij genezen.
God
heeft Hem die Zijn liefde aan de mensen had geopenbaard op de derde dag uit het
graf geroepen. Het staat buiten kijf dat God het lichaam van Jezus ten leven wekte in een veranderde,
verheerlijkte gestalte. Hij is niet teruggekeerd tot het aardse leven maar het
hemelse leven binnengevoerd. En ook hier weer verhulde openbaring. Er was
niemand bij toen het graf openging. De wachters sliepen en de leerlingen kwamen
niet unaniem bij het zien van het geopende graf, het lege graf, tot geloof in
wat Jezus had gedaan. In eerste instantie zeiden ze toen de vrouwen meldden dat
het graf leeg was, dat dit leros – zo
luidt het Griekse woord – larie, vrouwenpraat, was. Ze liepen naar het graf en
overtuigden zich dat het leeg was, maar alleen één leerling, Johannes, geloofde
bij het zien van het lege graf in de verrijzenis van Jezus. Er moest iets anders gebeuren opdat het lege
graf ondubbelzinnig verklaard zou worden. Jezus zou aan de apostelen en
leerlingen moeten verschijnen. Zij moesten Hem kunnen zien, pas dan zou het
geloof ontkiemen.
De
eerste die de verrezen Heer zag, was Maria Magdalena. Zij had Hem als eerste
van al zijn volgelingen herkend. “Rabboni“, sprak zij, “Meester“. Vervolgens ijlt
zij naar de apostelen en roept hen toe: “Ik heb de Heer gezien“. Dezen zouden Hem eveneens zien. De Heer laat
zich aan hen zien in Jeruzalem en in Galilea. “Zegt aan mijn broeders, dat Ik
hen voorga naar Galilea, daar zullen zij Mij zien“. En zij zagen Hem. Hij liet zich ook zien in
Jeruzalem, maar opnieuw niet door het hele volk, maar alleen door de daartoe
vooraf bestemde getuigen. Waarom niet door het hele volk? Waarom niet bij de
parade van de bezettingstroepen? Waarom niet op het tempelplein? Waarom niet in
het gewemel van de pelgrims op weg naar het feest? Waarom in een eetzaal of op
een eenzame hoogte in Galilea, op de oever van het meer? Jezus is niet gesteld
op geloof dat door wonderen wordt afgedwongen. Hij wenst gehoorzaamheid die
gevolg geeft aan zijn woorden. Dat is de reden. Degenen die toen hij leefde
niet bereid waren hun hart voor Hem te openen, die geeft Hij ook niet na zijn
verrijzenis de kans Hem te zien. Hij verschijnt, maar Hij verschijnt aan van te
voren aangewezen getuigen. Het is voldoende het vuur van Pasen in het hart van
zijn leerlingen aan te steken. Zij zullen het behoeden, en verder dragen naar
de metropool van Syrië, over de bergpassen van de Libanon en van de
Antilibanon, over de Middellandse Zee, naar Rome, naar de provinciesteden. De
leerlingen hebben Jezus gezien en hun getuigenis was het fundament van het
verrijzenisgeloof van alle anderen. Omdat zíj Hem hebben gezien, hoeven hele
generaties christenen Hem niet te zien.
De leerlingen hebben Hem in opnze plaats gezien en wij kunnen ons op hun
getuigenis verlaten. Voor dit getuigenis hebben de leerlingen met hun leven
ingestaan. Dit getuigenis hebben zij voor keizers en stadhouders afgelegd en
zij werden niet moe te zeggen: “Wij kunnen niet zwijgen over wat we hebben
gezien en gehoord“.
Er
is dus licht genoeg voor wie wil zien. Wat die Russische officier tegen Gerhard
Kluge zei: „Als jij in Jezus gelooft, terwijl je Hem niet hebt gezien, dan ben
je even gek als Hitler“, is dwaas. Als wij Jezus ook niet in levende lijve
hebben gezien, hebben toch degenen Hem gezien op wier schouders wij staan. Zij,
die ons het geloof in Jezus, gestorven en verrezen, hebben vermaakt, hebben Hem
gezien. Wij kunnen op hun getuigenis vertrouwen en op deze Pinksterzondag, die
de Paastijd afsluit en bekroont, zonder een zweem van twijfel belijden:
“Christus is waarlijk opgestaan uit de dood. U, Overwinnaar en Koning, zie naar
onze nood!“
(Preek van prof. dr. G. May, met dank aan Martina Katolik, Der Katholik und die Welt)