zaterdag 23 mei 2015

Pinksteren - Getuigen van de Verrijzenis

Getuigen van de Verrijzenis

Begin februari 1945 drong het Rode Leger Silezië. Tegen het einde van de maand werd de stad Lauban (Lubań) door de Russen veroverd. Daar bevond zich de Silezische priester Gerhard Kluge [1914-1994]. Op 1 maart werd hem een verhoor afgenomen. De Russische officier vroeg hem: “Geloof je in Jezus Christus?”  Kluge antwoordde met vaste stem: Ik geloof in Hem!” “Heb jij Jezus Christus dan gezien?” De priester antwoordde: “Nee”. De Russische officier vervolgens: “Als jij in Jezus Christus gelooft en Hem niet hebt gezien, ben je even gek als Hitler”.

Het gezichtsvermogen is ongetwijfeld het belangrijkste van onze zintuigen. Wat wij zien, is werkelijkheid. Wat wij zien, wordt erkend. Het zien verzekert de niet-filosoof zozeer van de werkelijkheid dat deze gemakkelijk geneigd is als onwerkelijk te beschouwen wat hij niet ziet en niet kan zien. Ook de religieus ingestelde mens is niet vrij van het verlangen om te zien, om de Godheid te aanschouwen. Mozes heeft eens aan God gevraagd: “Laat mij Uw aanschijn zien!” Het verlangen dat zich in deze woorden uit is de gelovige mensen, de religieuze mensen gebleven. Zij zouden graag God willen aanschouwen, ze zouden graag iets van God willen zien, zij zouden in zekere zin de zoom van zijn kleed willen vastgrijpen.
Zo wordt ook de toeloop naar echte of niet echte wonderen, naar echte of niet echte verschijningen verklaard. Er zijn mensen die menen dat zij zich door naar bepaalde plaatsen te pelgrimeren van God kunnen verzekeren. Maar God denkt anders over de kracht en de bewijsmogelijkheid die het menselijke zien zou hebben. Hij is het verlangen van de mens God te kunnen zien tegemoet gekomen. Hij is in Jezus Christus tegenwoordig gekomen. Wie Jezus zag, zag God; wie Jezus de hand gaf, gaf God de hand. Maar wij weten allen dat het een verhulde openbaring was. Het Kind in de voederbak van de dieren, de gevierde maar ook de versmade Prediker in het land van Galilea, de Man die wonderen verrichtte en die met de duivel in verband werd gebracht, eindigde op het kruis. Zijn leven werd als mislukt beschouwd. De mensen die om Hem heen stonden hadden blijkbaar nog steeds het verlangen zijn goddelijkheid te zien. Ze riepen daarom: “Kom af van het kruis, kom van het kruis af! Dan zullen we geloven!” Ze wilden eerst zien en dan geloven. Maar Hij maakte zijn handen die met spijkers in het hout waren genageld, niet los. Hij kwam ook niet van het kruis af. Hij bleef de mensen iets schuldig. Men kon immers terecht menen dat Degene die op het kruis zijn laatste adem uitblies daadwerkelijk door God was verlaten. Er moest iets gebeuren opdat de mensen zouden inzien wat werkelijk op het kruis was gebeurd: dat Hij werd geofferd omdat Hij dit zelf wilde. Hij droeg onze zonden, hangend aan het kruis. Door zijn dood zijn wij genezen.

God heeft Hem die Zijn liefde aan de mensen had geopenbaard op de derde dag uit het graf geroepen. Het staat buiten kijf dat God het lichaam van Jezus  ten leven wekte in een veranderde, verheerlijkte gestalte. Hij is niet teruggekeerd tot het aardse leven maar het hemelse leven binnengevoerd. En ook hier weer verhulde openbaring. Er was niemand bij toen het graf openging. De wachters sliepen en de leerlingen kwamen niet unaniem bij het zien van het geopende graf, het lege graf, tot geloof in wat Jezus had gedaan. In eerste instantie zeiden ze toen de vrouwen meldden dat het graf leeg was, dat dit leros – zo luidt het Griekse woord – larie, vrouwenpraat, was. Ze liepen naar het graf en overtuigden zich dat het leeg was, maar alleen één leerling, Johannes, geloofde bij het zien van het lege graf in de verrijzenis van Jezus.  Er moest iets anders gebeuren opdat het lege graf ondubbelzinnig verklaard zou worden. Jezus zou aan de apostelen en leerlingen moeten verschijnen. Zij moesten Hem kunnen zien, pas dan zou het geloof ontkiemen.

De eerste die de verrezen Heer zag, was Maria Magdalena. Zij had Hem als eerste van al zijn volgelingen herkend. “Rabboni“, sprak zij, “Meester“. Vervolgens ijlt zij naar de apostelen en roept hen toe: “Ik heb de Heer gezien“.  Dezen zouden Hem eveneens zien. De Heer laat zich aan hen zien in Jeruzalem en in Galilea. “Zegt aan mijn broeders, dat Ik hen voorga naar Galilea, daar zullen zij Mij zien“.  En zij zagen Hem. Hij liet zich ook zien in Jeruzalem, maar opnieuw niet door het hele volk, maar alleen door de daartoe vooraf bestemde getuigen. Waarom niet door het hele volk? Waarom niet bij de parade van de bezettingstroepen? Waarom niet op het tempelplein? Waarom niet in het gewemel van de pelgrims op weg naar het feest? Waarom in een eetzaal of op een eenzame hoogte in Galilea, op de oever van het meer? Jezus is niet gesteld op geloof dat door wonderen wordt afgedwongen. Hij wenst gehoorzaamheid die gevolg geeft aan zijn woorden. Dat is de reden. Degenen die toen hij leefde niet bereid waren hun hart voor Hem te openen, die geeft Hij ook niet na zijn verrijzenis de kans Hem te zien. Hij verschijnt, maar Hij verschijnt aan van te voren aangewezen getuigen. Het is voldoende het vuur van Pasen in het hart van zijn leerlingen aan te steken. Zij zullen het behoeden, en verder dragen naar de metropool van Syrië, over de bergpassen van de Libanon en van de Antilibanon, over de Middellandse Zee, naar Rome, naar de provinciesteden. De leerlingen hebben Jezus gezien en hun getuigenis was het fundament van het verrijzenisgeloof van alle anderen. Omdat zíj Hem hebben gezien, hoeven hele generaties christenen Hem niet te zien.  De leerlingen hebben Hem in opnze plaats gezien en wij kunnen ons op hun getuigenis verlaten. Voor dit getuigenis hebben de leerlingen met hun leven ingestaan. Dit getuigenis hebben zij voor keizers en stadhouders afgelegd en zij werden niet moe te zeggen: “Wij kunnen niet zwijgen over wat we hebben gezien en gehoord“. 

Er is dus licht genoeg voor wie wil zien. Wat die Russische officier tegen Gerhard Kluge zei: „Als jij in Jezus gelooft, terwijl je Hem niet hebt gezien, dan ben je even gek als Hitler“, is dwaas. Als wij Jezus ook niet in levende lijve hebben gezien, hebben toch degenen Hem gezien op wier schouders wij staan. Zij, die ons het geloof in Jezus, gestorven en verrezen, hebben vermaakt, hebben Hem gezien. Wij kunnen op hun getuigenis vertrouwen en op deze Pinksterzondag, die de Paastijd afsluit en bekroont, zonder een zweem van twijfel belijden: “Christus is waarlijk opgestaan uit de dood. U, Overwinnaar en Koning, zie naar onze nood!“


(Preek van prof. dr. G. May, met dank aan Martina Katolik, Der Katholik und die Welt)