zondag 24 mei 2015

John Henry Newman [1801-1890] Gebed (1) tot de Heilige Geest: Het leven van alles

John Henry Newman [1801-1890]
Gebed (1) tot de Heilige Geest: Het leven van alles

1. Ik aanbid U, Heer en God, eeuwige Paracleet, wezensgelijk aan de Vader en de Zoon. Ik aanbid U als het leven van al wat leeft. Door Uw toedoen blijft heel het stoffelijke heelal bijeen in onderlinge samenhang, blijft het als geheel op zijn plaats, en beweegt het zich inwendig in de vaste orde en wisselwerking van zijn verschillende onderdelen. Door Uw toedoen werd de aarde tot haar tegenwoordige toestand gebracht, geschikte woonplaats voor de mens. Door Uw toedoen komen alle bomen en kruiden en vruchten tot ontwikkeling en voltooiing. Door Uw toedoen volgt op iedere winter een lente, en wordt alles vernieuwd. Die wonderbare schone en onweerstaanbare uitbarsting van nieuw leven tegen alle hinderpalen in, die ontzagwekkende zegepraal van de natuur, is slechts Uw glorieuze aanwezigheid. Door Uw toedoen leven de verschillende soorten dieren voort van dag tot dag, terwijl zij hun adem ontvangen van U.
Gij, O eeuwige Vertrooster, zijt het leven van de gehele schepping, van de dierlijke en stoffelijke wezens maar nog veel meer van de wereld der geesten. Door Uw toedoen, almachtige Heer, verkondigen de engelen en heiligen Uw lof in de hemel. Door Uw toedoen komen onze dode zielen ten leven om U te dienen. Van U komt iedere goede gedachte, ieder goed verlangen, ieder goed plan, iedere goede poging, iedere goede uitslag. Door U wordt de Kerk verkwikt en versterkt, komen haar kampioenen naar voren en worden de martelaren gedragen naar hun kroon. Door uw toedoen worden nieuwe landen voor het geloof gewonnen, en worden van de oude apostolische geloofsbelijdenis nieuwe formuleringen en ophelderingen gegeven. Ik geloof en aanbid U, mijn Opperheer, God de Heilige Geest.

2. Ik aanbid U, mijn ontzagwekkende Heer, voor wat Gij gedaan hebt voor mijn ziel. Ik erken en gevoel, niets slechts als geloofsovertuiging, maar ook als persoonlijke ervaring, dat ik zonder U niet één goede daad kan stellen. Ik weet, dat, als ik op eigen kracht vertrouwend iets goeds onderneem, het zeker zal mislukken. Bittere ondervinding heeft mij dat geleerd. Ik ben alleen maar veilig, mijn God, wanneer Uw adem over mij uitgaat. Zodra Gij Uw adem inhoudt, komen terstond mijn drie doodsvijanden opdagen en slaan ze mij neer. Ik ben zo slap als water, zonder U kan ik totaal niets. In dezelfde minuut dat Gij ophoudt in mij te werken, begin ik te kwijnen, te hijgen, in onmacht te vallen. Van al mijn goede verlangens, voor zover ik er van spreken mag, van mijn goede bedoelingen, strevingen, pogingen, overwinningen, gewoonten, vaardigheden, zijt Gij de enige oorzaak en de nog steeds vloeiende bron. Ik bezit niets dan wat ik ontvangen heb; en hierbij verklaar ik in Uw tegenwoordigheid, o hoogste Paracleet, dat ik niets heb waarop ik mij kan beroemen, en alles waarom ik mij moet vernederen.

3. O mijn dierbare Heer, hoe barmhartig zijt Gij voor mij geweest. Toen ik jong was, hebt Gij een speciale devotie voor U in mijn hart geplaatst. Gij hebt mij opgenomen in mijn jeugd en in mijn ouderdom zult Gij mij niet aan mijn lot overlaten. Niet vanwege mijn verdiensten, maar louter uit vrije en vrijgevige liefde tot mij hebt Gij goede voornemens in mijn hart geplant toen ik nog jong was, en hebt Gij mij op U gericht. Gij zult mij toch nooit aan mijn lot overlaten. Daar vertrouw ik wel zeer beslist op, als ik van mijn kant U maar niet op de ergerlijkste wijze provoceer. Maar ik hoop en vertrouw en ik bid dat Gij mij voor zulk een provocatie zult behouden. Ach, behoed mij voor de provocatie van lauwheid en traagheid. O mijn dierbare Heer, denk aan mijn prikkelbaarheid en mijn krachteloosheid, en voer mij geleidelijk, met zachtheid, met liefde en tederheid, door Uw macht en Uw werkdadige genaden van sterkte tot sterkte, totdat Gij mij brengt in de hemel.

(Vertaling in het Nederlands: prof. dr. Aurelius Pompe o.f.m.)