woensdag 20 november 2019

De oudste geschiedenis van Sint Odilienberg

Het Meertensinstituut schrijft over de Kerkberg en ons klooster:

"De oudste geschiedenis van het klooster

De kerk van Sint Odiliënberg is gelegen op een heuvel aan de rivier de Roer. De stichting van de kerk wordt beschreven in de vitae van Wiro, Plechelmus en Otgerus, maar een stichtingsjaar wordt daarbij niet genoemd. In de traditionele opvatting heeft men verondersteld dat met 'hertog' Pepijn, de schenker van de grond Pepijn II van Herstal wordt bedoeld. De stichting zou dan vóór 714, diens sterfjaar, hebben plaatsgevonden. De geschiedschrijver Johannes Knippenbergh (1662-1742), pastoor van Helden, veronderstelde dat het klooster in 706 werd gesticht. In de oudere literatuur is dit jaartal veelal overgenomen. Op grond van deze datering ging men ervan uit dat met de in de vitae niet genoemde paus, die de benoeming van de drie heiligen tot bisschop heeft bekrachtigd, paus Sergius I (687-701) is bedoeld.

Door J. Linssen is verdedigd dat Sint Odiliënberg rond 750 werd gesticht. De schenker van de grond, die in de vita van Plechelmus niet als hertog maar als koning wordt aangeduid, zou koning Pepijn III zijn, overleden in 768. Het meest radicaal is de opvatting dat de vitae als historische bron vrijwel geheel terzijde dienen te worden geschoven. Over het tijdstip van de stichting valt niets concreets te zeggen. De meeste elementen uit de vitae; de herkomst van de heiligen 'Scotia', de bisschopsbenoemingen, de Romereis en de schenking door Pepijn, zouden behoren tot de traditionele verfraaiing van een heiligenleven.

Hoe het ook zij, houvast hebben we pas in 858, wanneer Sint Odiliënberg voor het eerst in een oorkonde wordt genoemd. Het 'monasterium' Berg, gebouwd ter ere van Petrus, blijkt dan tot het koningsgoed te behoren en wordt door koning Lotharius II op verzoek van bisschop Hunger van Utrecht aan de St. Maartenskerk van Utrecht geschonken. Sedertdien was Sint Odiliënberg een Stichtse eigenkerk in het bisdom Luik, zoals ook blijkt uit een oorkonde van bisschop Balderik uit 943".