vrijdag 31 mei 2019

Liturgy of the Hours Saturday of the 6th week of Eastertide St Augustine The two lives

Office of Readings


Second Reading

St Augustine's homilies on St John's gospel

The two lives

There are two ways of life that God has commended to the Church. One is through faith, the other is through vision. One is in pilgrimage through a foreign land, the other is in our eternal home; one in labour, the other in repose; one in a journey to our homeland, the other in that land itself; one in action, the other in the fruits of contemplation.
  The first life, the life of action, is personified by the Apostle Peter; the contemplative life, by John. The first life is passed here on earth until the end of time, when it reaches its completion; the second is not fulfilled until the end of the world, but in the world to come it lasts for ever. For this reason Peter is told “Follow me”, but Jesus adds, “If I want John to stay behind till I come, what does it matter to you? You are to follow me”.
  You are to follow me by imitating me in the enduring suffering; he is to remain till I come to restore the blessings that last for ever. To put it more clearly: let action, which is complete in itself, follow me and follow the example of my passion; but let contemplation, which has only begun, remain until I come, wait until the moment of its completion.
  It is the fullness of patience to follow Christ loyally even to death; the fullness of knowledge lies in wait until Christ comes again, when it will be revealed and made manifest. The ills of this world are endured in the land of the dying; the good gifts of God will be revealed in the land of the living.
  We should not understand “I want him to stay behind until I come” as meaning to remain permanently but rather to wait: what is signified by John will not be fulfilled now, but it will be fulfilled, when Christ comes. On the other hand, what is signified by Peter, to whom Jesus says “follow me”, must be realised now or it will never be fulfilled.
  But we should not separate these great apostles. They were both part of the present life symbolized by Peter and they were both part of the future life symbolized by John. Considered as symbols, Peter followed Christ and John remained; but in their living faith both endured the evils of the present life and both looked forward to the future blessings of the coming life of joy.
  It is not they alone that do this but the whole of the holy Church, the bride of Christ, who needs to be rescued from the trials of the present and to be brought to safety in the joys of the future. Individually, Peter and John represent these two lives, the present and the future; but both journeyed in faith through this temporal life and both will enjoy the second life by vision, eternally.
  All the faithful form an integral part of the body of Christ, and therefore, so that they may be steered through the perilous seas of this present life, Peter, first among the Apostles, has received the keys of the kingdom of heaven, to bind and loose from sin. And also for the sake of the faithful, so that they may keep the still and secret heart of his mode of life, John the evangelist rested on Christ’s breast.
  It is not Peter alone who binds and looses sins, but the whole Church. It is not John alone who has drunk at the fountain of the Lord’s breast and pours forth what he had drunk in his teaching of the Word being God in the beginning, God with God, of the Trinity and Unity of God — of all those things which we shall see face to face in his kingdom but now, before the Lord comes, we see only in images and reflections — not John alone, for the Lord himself spreads John’s gospel throughout the world, giving everyone to drink as much as he is capable of absorbing

Lectio divina lingua latina Liturgia Horarum Hebdomada VI Temporis Paschalis sabbato Duæ vitæ De twee levens


Ad Officium lectionis



Lectio altera

Ex Tractátibus sancti Augustíni epíscopi in Ioánnem
(Tract. 124, 5. 7: CCL 36, 685-687)

Tweede lezing

Uit de Verhandelingen op het Johannesevangelie van de H. Augustinus, bisschop
(Tract. 124, 5. 7: CCL 36, 685-687)
De twee levens

De Kerk kent twee levens die haar van Godswege worden voorgehouden en aanbevolen: het ene voor het geloof, het andere voor de aanschouwing; het ene voor de tijd van haar pelgrimage, het andere voor haar eeuwig verblijf; het ene voor de arbeid, het andere voor de rust; het ene voor onderweg, het andere voor het vaderland; het ene voor de tijd van handelen,  het andere voor het loon van de aanschouwing.

Het eerste leven wordt aangeduid door de apostel Petrus, het tweede door Johannes. Dat eerste wordt geheel hiér doorgebracht tot het eind van de wereld en vindt in het tweede zijn einde. De verwerkelijking van het tweede leven wordt uitgesteld tot na het eind van deze wereld, maar heeft in de toekomstige wereld geen einde. Daarom wordt tot Petrus gezegd: Volg Mij, maar over Johannes: Als Ik hem wil laten blijven tot Ik kom, is dat uw zaak? Gij moet mij volgen!

Gij moet mij volgen door het navolgen in het verdragen van het tijdelijk kwaad. Hij blijft, totdat Ik kom, om hem eeuwige goederen ter vergelding te geven.  Dit kan duidelijker zo gezegd worden: Het volmaakte doen dat gevormd is naar het voorbeeld van mijn lijden, volgt Mij. De begonnen beschouwing echter blijft tot Ik kom, om het te voltooien wanneer Ik kom.

Het vrome volledige geduld volgt Christus tot de dood. De volledige kennis blijft echter tot Christus komt om Hem te openbaren. Laat men hier de kwade dingen van deze wereld verdragen in het land van de stervenden en laat men daar de goede dingen van de Heer zien in het land van de levenden.

Wat Christus immers zegt: Ik wil hem laten blijven tot Ik kom, moet men niet zó verstaan, alsof Hij met ‘laten blijken’ wilde zeggen: achterblijven of voortdurend-blijven, maar verwachten; want wat door Hem (Johannes) wordt aangeduid, wordt in elk geval niet nú vervuld, maar wanneer Christus komt. Wat echter door hem (Petrus) wordt aangeduid, tot wie gezegd werd: Gij moet Mij volgen, is dit: als dit nu niet gedaan wordt, komt het ook niet tot wat verwacht wordt.

Maar niemand mag die vooraanstaande apostelen van elkaar scheiden. Want in datgene, wat Petrus afbeeldde, waren beiden aanwezig. In datgene wat Johannes afbeeldde, zouden beiden aanwezig zijn. In hun aanduiding volgde de eerste en bleef de ander. In hun geloof echter dragen beiden de ellenden van dit leven en waren beiden in afwachting van die toekomstige gelukzaligheid.

En niet zij alleen, maar heel de Kerk doet dat, de Bruid van Christus, die ontrukt moet worden aan die beproevingen en die in dat geluk bewaard moet worden. Deze beide levens hebben Petrus en Johannes voorgesteld, ieder één van beide levens. In het tijdelijke leven hebben beiden door het geloof geleefd, maar in het andere leven zullen zij voor eeuwig genieten door de aanschouwing.

Dus voor alle heiligen die onafscheidelijk behoren tot het lichaam van Christus, ontving de eerste der apostelen, Petrus, om het bestuur te kunnen uitoefenen in dit leven vol stormen, de sleutels van het Hemelrijk om zonden te kunnen binden en ontbinden. En om aan al diezelfde heiligen een beeld voor te houden van die allervredigste boezem in dat meest intieme leven, rustte de evangelist Johannes aan de borst van Christus.

Niet Petrus alleeen, maar de universele Kerk kan zonden binden en ontbinden. Ook Johannes heeft niet alleeen uit de bron gedronken van de borst van de Heer, toen hij in zijn prediking naar voren bracht: In het begin was het Woord, God bij God, al het overige aangaande Christus’Godheid; verder de verheven waarheden van de gehele goddelijke Drieëenheid en Eeenheid, die in dat rijk van aangezicht tot aangezicht aanschouwd kunnen worden, maar nu, tot de komst van de Heer, in een spiegel en als in een raadsel beschouwd moeten worden. Maar de Heer zelf heeft het Evangelie zelf, dat naar ieders vermogen door al de zijnen gedronken moest worden, over heel de aarde uitgestort.

donderdag 30 mei 2019

Van onze geheime correspondent - Over onze Eerste Communicanten -Er was er een die zijn Doopkaars kuste, ...



Er was er een die zijn Doopkaars kuste, een deed als of het een mitrailleur was, twee begonnen een zwaardgevecht, de andere 17 hielden de kaars netjes vast in hun hand in de processie. Het was kortom gemiddeld een gewone populatie.

maandag 27 mei 2019

Speciaal in de Meimaand verheugen wij ons over dit prachtige boeket in de kapel


Fragment van Annatrits in kloosterkapel, begin 17e eeuw, Antwerpse pijpaarde.

Liturgia Horarum Maandag van de 6e week van Pasen H. Augustinus In de eenheid van de liefde ligt de liefde tot de naaste.


Úit het Nederlands getijdengebed:

Uit de verhandeling van de heilige Augustinus, bisschop van Hippo († 430), over de eerste brief van Johannes

In de eenheid van de liefde ligt de liefde tot de naaste.

‘Hieraan - zo zegt Johannes - weten wij dat wij Hem kennen: dat wij zijn geboden onderhouden (1 Joh. 2, 3). Welke geboden? Ga eens na of Christus’ gebod niet gewoon ‘liefde’ heet. Kijk maar in het evangelie of het dat gebod niet is: ‘Een nieuw gebod geef Ik u: gij moet elkaar liefhebben’ (Joh. 13, 34). ‘Hieraan weten wij dat we in Hem zijn, als we in Hem volmaakt zijn’ (1 Joh. 2, 5). Johannes heeft het hier over volmaaktheid in de liefde. Welke is die volmaaktheid in de liefde? Die bestaat hierin: ook onze vijanden lief te hebben en wel zó dat we hen tot onze broeders maken. Want onze liefde moet niet vleselijk zijn. Bemin uw vijanden zo, dat ge verlangt dat ze eens uw broeders worden. Bemin uw vijanden zo, dat het voor hen een oproep betekent om levensgemeenschap met u aan te gaan. Zo immers was de liefde van Hem die aan het kruis de volgende woorden sprak: ‘Vader, vergeef hun, want ze weten niet wat ze doen’ (Lc. 23, 34). Hij wilde hen ontrukken aan de eeuwige dood door een gebed vol erbarmen en door zijn macht zonder weerga. Velen onder hen zijn tot het geloof gekomen en hun werd vergeven dat ze het bloed van Christus vergoten hadden. Het bloed dat zij eerst op gewelddadige wijze vergoten hadden, drinken zij nu als gelovigen. ‘Hieraan weten wij dat we in Hem zijn, als we in Hem volmaakt zijn.’ De Heer spoort ons aan tot die volmaaktheid, die bestaat in de liefde tot de vijand. Hij zegt: ‘Weest volmaakt, zoals uw Vader in de hemel volmaakt is’ (Mt. 5, 48).
‘Wie zijn broeder liefheeft, blijft in het licht en ergernis wordt erbij hem niet gevonden’ (1 Joh. 2, 10). Wie zijn dat, die ergernis ondergaan of ergernis geven? Al wie aanstoot neemt aan Christus of aan zijn kerk. Als gij de liefde onderhoudt, zult ge niet door Christus geërgerd worden noch door de kerk. Gij zult Christus niet verlaten en evenmin de kerk. Hoe kan immers degene die de kerk verlaat, nog in Christus zijn, aangezien hij niet meer tot Christus’ ledematen behoort? Hoe kan iemand die niet bij het lichaam van Christus behoort, in Christus zijn? Die zich ergeren, zijn dus zij die of Christus of de kerk vaarwel zeggen. Als iets te heet wordt, zegt men: dat kan ik niet uitstaan, dat houd ik niet uit, en men trekt zich terug. Hetzelfde gebeurt als iemand in de kerk sommige dingen niet kan verdragen; hij ergert zich en maakt zich los van Christus of verlaat de kerk.
Zie maar eens hoe sommige ‘vleselijke’ mensen zich ergeren aan Christus, toen Hij verkondigde dat Hij zijn vlees zou geven: ‘Wie het vlees van de Mensenzoon niet eet en zijn bloed niet drinkt, heeft het leven niet in zich’ (Joh. 6, 53). Ongeveer zeventig mensen antwoordden daarop: ‘Dit woord is hard’ (Joh. 6, 61) en ze gingen van Hem heen. En er bleven er slechts twaalf over.
Slechts twaalf bleven er bij Jezus. Maar Christus vroeg ook aan hen: ‘Wilt ook gij soms weggaan?’ (Joh. 6, 67). Dit deed Hij om te beletten dat de mens zich zou gaan inbeelden dat hij iets aan Christus geeft, wanneer hij in Hem gelooft. Neen, het geloof is veeleer een gave die ons door Christus geschonken wordt. Christus zegt: wees u ervan bewust dat gij Mij nodig hebt en niet omgekeerd. Zij echter antwoordden bij monde van Petrus: ‘Heer, naar wie zouden wij gaan? Gij hebt het woord van het eeuwige leven’ (Joh. 6, 68).
Waarom is er dan geen sprake van ergernis bij iemand die zijn broeder liefheeft? Omdat degene die zijn broeder liefheeft, alles verdraagt voor de eenheid; omdat de broederliefde precies bestaat in de eenheid van de liefde. Luister naar het woord van Christus: ‘Een nieuw gebod geef Ik u: gij moet elkaar liefhebben’ (Joh. 13, 34). Een wet is hetzelfde als een gebod.
Maar laten we terugkeren tot onze stelling; slechts wanneer men elkaar verdraagt, kan men zeggen dat er geen plaats meer is voor ergernis. Paulus zegt toch ook: ‘Verdraagt elkaar liefdevol, beijvert u de eenheid van de Geest te behouden door de band van de vrede’ (Ef. 4, 2-3). Dat dit de wet van Christus is, kunt ge vernemen van dezelfde Apostel waar hij als wet van Christus voorhoudt: ‘Draagt’elkaars lasten. Daardoor zult ge de wet van Christus vervullen’ (Gal. 6, 2).

Tijdelijke herinrichting Basiliek voor Eerste Heilige Communie







vrijdag 24 mei 2019

Liturgy of the Hours Saturday of the 5th week of Eastertide Saint Augustine The Easter alleluia

Second Reading

From a discourse on the psalms by Saint Augustine, Bishop

The Easter alleluia

Our thoughts in this present life should turn on the praise of God, because it is in praising God that we shall rejoice for ever in the life to come; and no one can be ready for the next life unless he trains himself for it now. So we praise God during our earthly life, and at the same time we make our petitions to him. Our praise is expressed with joy, our petitions with yearning. We have been promised something we do not yet possess, and because the promise was made by one who keeps his word, we trust him and are glad; but insofar as possession is delayed, we can only long and yearn for it. It is good for us to persevere in longing until we receive what was promised, and yearning is over; then praise alone will remain.
  Because there are these two periods of time – the one that now is, beset with the trials and troubles of this life, and the other yet to come, a life of everlasting serenity and joy – we are given two liturgical seasons, one before Easter and the other after. The season before Easter signifies the troubles in which we live here and now, while the time after Easter which we are celebrating at present signifies the happiness that will be ours in the future. What we commemorate before Easter is what we experience in this life; what we celebrate after Easter points to something we do not yet possess. This is why we keep the first season with fasting and prayer; but now the fast is over and we devote the present season to praise. Such is the meaning of the Alleluia we sing.
  Both these periods are represented and demonstrated for us in Christ our head. The Lord’s passion depicts for us our present life of trial – shows how we must suffer and be afflicted and finally die. The Lord’s resurrection and glorification show us the life that will be given to us in the future.
  Now therefore, brethren, we urge you to praise God. That is what we are all telling each other when we say Alleluia. You say to your neighbour, “Praise the Lord!” and he says the same to you. We are all urging one another to praise the Lord, and all thereby doing what each of us urges the other to do. But see that your praise comes from your whole being; in other words, see that you praise God not with your lips and voices alone, but with your minds, your lives and all your actions.
  We are praising God now, assembled as we are here in church; but when we go on our various ways again, it seems as if we cease to praise God. But provided we do not cease to live a good life, we shall always be praising God. You cease to praise God only when you swerve from justice and from what is pleasing to God. If you never turn aside from the good life, your tongue may be silent but your actions will cry aloud, and God will perceive your intentions; for as our ears hear each other’s voices, so do God’s ears hear our thoughts.

CHRISTUS HEEFT DOOR ZIJN VERRIJZENIS ONS LEVEN HERSTELD


Door zijn dood, heeft Christus werkelijk onze dood te niet gedaan.
Als Zoon van God heeft Hij, in de menselijke natuur die Hij met zich verenigde, door zijn Dood en Verrijzenis de dood overwonnen, de mens verlost en hem tot een nieuw schepsel omgevormd (vgl Gal 6,15; 2 Kor 5,17).
De overwinning, behaald op het kruis, is dus ook onze eigen overwinning.
Hoe is dit te verklaren?
Wanneer men afgaat op het uiterlijk voorkomen van Jezus tijdens zijn sterven, zou men geloven dat op dat uur waarop het Vleesgeworden Woord, het Lam zonder gebrek, op het trieste kruishout de geest gaf, de dood zijn grootste overwinning op het Leven behaalde.
Het tegendeel is waar.
Door zijn dood heeft Christus, die vrijwillig de plaats heeft ingenomen van de schuldige mensheid, de beledigingen de Vader aangedaan, hersteld, voldoening gegeven aan de goddelijke gerechtigheid, is Hij de strijd met de zonde aangegaan en heeft Hij tegelijkertijd de dood vernietigd, die slechts in het werk van de Schepper werd  binnengehaald als straf voor de zonde: Stipendia enim peccati mors, want het loon van de zonde is de dood (Rom 6,23) , zegt de H. Paulus.
Nadat Jezus eenmaal de zonde had uitgeboet en vergeving had bewerkt, moest de dood verdwijnen, verloor hij zijn aanspraak op ons en werd zijn heerschappij gevonnist:
Mors et vita duello conflixere mirando
Dux vitæ mortuus regnat vivus!
Dood en leven gaan een wonderlijke strijd aan
de Vorst van het leven die stierf, leeft en regeert!
zingen we in de sequens Victimæ pascali opgewekt en met vreugde.
Ja, Christus is verrezen, maar als Heer van het leven, Dux vitæ. Omdat het niet voldoende was dat de Verlosser stervend de zonde vernietigde, moest Hij nog om zijn overwinning volledig te doen zijn, door zijn Verrijzenis, Zelf, in zijn eigen Lichaam, zijn verheerlijkt Lichaam, de Bewerker van het Leven worden: Auctor vitæ, zoals de H. Petrus Hem noemt (Hand 3,15). Sinds zijn volledige en definitieve verheerlijking blijft Christus aan allen die door het geloof zijn ledematen zijn geworden, dat nieuwe leven meedelen waarvan Hij in Zichzelf de volheid bezit. Het is dus zeer reëel dat de Verlosser door zijn verrijzenis ons leven heeft hersteld: et vitam resurgendo reparavit. Hij is, volgens de H. Paulus, verrezen om onze rechtvaardiging: resurrexit propter iustificationem nostram (Rom 4,25). Maar onze rechtvaardiging zal niet volkomen zijn, zolang wij nog niet in ons eigen lichaam door de verrijzenis van het lichaam gelijkvormig zijn geworden aan Jezus. Ongetwijfeld zullen de mensen, de mensheid zelf, slechts geleidelijk bevrijd worden van de dood, en deze zal niet effectief ontdaan worden van zijn dodelijke heerschappij tot de dag komt van de voltooiing van het Verlossingswerk met de glorieuze terugkeer van de Heer. Het is niettemin waar dat onze verrijzenis in geestelijke en fysieke zin reeds vervat is in die van ons Hoofd, want, zo zegt de H. Paulus ons nog: God heeft ons tegelijk met Christus levend gemaakt en Hij heeft ons samen met Hem doen opstaan. “Convivificavit nos in Christo et conresuscitavit” (Ef 2, 5.6).
Hoezeer past het ons daarom biddend in leven en handelen God te loven en te danken voor zijn overgrote weldaden, voornamelijk voor de weldaad der verlossing; het lijden, de dood en de begrafenis van de Zaligmaker voortdurend te gedenken en vooral de glorie van zijn verrijzenis te bezingen. (Constituties Priorij Thabor I,3).



Liturgy of the Hours Friday of the 5th week of Eastertide Firstborn of many brothers

Second Reading

From a sermon by Blessed Isaac of Stella, abbot

Firstborn of many brothers

Just as the head and body of a man form one single man, so the Son of the Virgin and those he has chosen to be his members form a single man and the one Son of Man. Christ is whole and entire, head and body, say the Scriptures, since all the members form one body, which with its head is one Son of Man, and he with the Son of God is one Son of God, who himself with God is one God. Therefore the whole body with its head is Son of Man, Son of God, and God. This is the explanation of the Lord’s words: Father, I desire that as you and I are one, so they may be one with us.
  And so, according to this well-known reading of Scripture, neither the body without the head, nor the head without the body, nor the head and body without God make the whole Christ. When all are united with God they become one God. The Son of God is one with God by nature; the Son of Man is one with him in his person; we, his body, are one with him sacramentally. Consequently those who by faith are spiritual members of Christ can truly say that they are what he is: the Son of God and God himself. But what Christ is by his nature we are as his partners; what he is of himself in all fullness, we are as participants. Finally, what the Son of God is by generation, his members are by adoption, according to the text: As sons you have received the Spirit of adoption, enabling you to cry, Abba, Father.
  Through his Spirit, he gave men the power to become sons of God, so that all those he has chosen might be taught by the firstborn among many brothers to say: Our Father, who are in heaven. Again he says elsewhere: I ascend to my Father and to your Father.
  By the Spirit, from the womb of the Virgin, was born our head, the Son of Man; and by the same Spirit, in the waters of baptism, we are reborn as his body and as sons of God. And just as he was born without any sin, so we are reborn in the forgiveness of all our sins. As on the cross he bore the sum total of the whole body’s sins in his own physical body, so he gave his members the grace of rebirth in order that no sin might be imputed to his mystical body. It is written: Blessed is the man to whom the Lord imputes no guilt for his sin. The ‘blessed man’ of this text is undoubtedly Christ. Insofar as God is his head, Christ forgives sins. Insofar as the head of the body is one man, there is no sin to forgive; and insofar as the body that belongs to this head consists of many members, there is sin indeed, but it is forgiven and no guilt is imputed.
  In himself he is just: it is he who justifies himself. He alone is both Saviour and saved. In his own body on the cross he bore what he had washed from his body by the waters of baptism. Bringing salvation through wood and through water, he is the Lamb of God who takes away the sins of the world which he took upon himself. Himself a priest, he offers himself as sacrifice to God, and he himself is God. Thus, through his own self, the Son is reconciled to himself as God, as well as to the Father and to the Holy Spirit.

Om alvast de sfeer te proeven: film Sacramentsprocessie Sint Odilienberg

Marialiederen - Ave Maria Gounod

woensdag 22 mei 2019

Lectio divina lingua latina Liturgia Horarum Hebdomada V Temporis Paschalis feria V Eucharistia, Pascha Domini De Eucharistie, het Pascha van de Heer


Ad Officium lectionis


Lectio altera

Ex Tractátibus sancti Gaudéntii Brixiénsis epíscopi
(Tract. 2: CSEL 68, 26. 29-30)

Tweede lezing

Uit de Tractaten van de H. Gaudentius van Brescia, bisschop
(Tract. 2: CSEL 68, 26. 29-30)
  
De Eucharistie, het Pascha van de Heer

Eén is er voor allen gestorven. Diezelfde geofferde schenkt verkwikking in alle kerken in het mysterie van brood en wijn. Als Hij in geloof wordt aanvaard, schenkt Hij leven, als Hij wordt geconsacreerd, heiligt Hij degenen die consacreren.
Dit is het Vlees van het Lam, dit zijn Bloed. Want het Brood dat uit de hemel is neergedaald, zegt: Het Brood, dat ik zal geven, is mijn Vlees voor het leven van de wereld. Terecht ook geeft Hij zijn Bloed onder de gedaante van wijn, want omdat Hij in het Evangelie zegt: Ik ben de ware wijnstok, verklaart Hij voldoende duidelijk, dat al de wijn, die in het beeld van zijn lijden werd geofferd, zijn Bloed is. Vandaar dat de allerzaligste patriarch Jacob over Christus profeteerde, toen hij zei: Dan wast hij zijn kleren in wijn, en in het bloed van druiven zijn gewaad. Immers, Hij zou het kleed van ons lichaam, zijn gewaad, in zijn eigen Bloed afwassen.

Hij is dan de Schepper en de Heer van de natuur. Hij doet uit de aarde het brood voortkomen, en uit dit brood weer (omdat Hij het zowel kan als beloofd heeft) vormt Hij zijn eigen Lichaam. En Die van water wijn maakte, maakt ook van wijn zijn Bloed.
Het is het Pascha van de Heer, zegt de Schrift: dat is de Voorbijgang van de Heer. Men mag niet voor aards houden, wat tot iets hemels werd bewerkt door Hem, die daarin overging, en het maakte tot zijn eigen Lichaam en Bloed.

Wat gij ontvangt, is het Lichaam van dat hemels brood, en het bloed van die heilige wijnstok. Want toen Hij het geconsacreerde brood-en-wijn aan zijn leerlingen reikte, sprak Hij aldus: Dit is mijn Lichaam; dit is mijn Bloed. Laten we Hem geloven, bid ik u, in Wie wij hebben geloofd; de waarheid kent geen leugen.

Toen Hij dan zo tot het verbaasde en morrende volk sprak over het eten van zijn Lichaam en het drinken van zijn Bloed, zei men: Hard is dit woord en wie kan dit aanhoren? En om met een hemels vuur verkeerde meningen uit te bannen, die, zoals ik zei, vermeden moeten worden, voegde Hij er aan toe: Het is de geest, die levens maakt; het vlees is van geen nut. De woorden, die Ik tot u hebt gesproken, zijn geest en leven.

Uit het spannende leven van onze kloosterhonden (voor wie de clausuur niet geldt).




Catechesezuster met aanstaande Eerste Communicanten op cover Roerecho


dinsdag 21 mei 2019

Nog meer foto's van de Sacramentsprocessie 2018 Om U alvast weer enthousiast te maken!

Als U dit jaar wilt meedoen aan het religieuze spel dat onderdeel  is van de processie, kunt  U zich melden bij inlichtingen@priorijthabor.nl Dan overleggen we welke rol voor U en/of Uw kinderen kan zijn weggelegd.











Præfatio Paschalis cantatur a Sanctissimo Pio XII

PREFATIE I VAN PASEN




U danken wij, Heer God, omwille van uw heerlijkheid,
en om heil en genezing te vinden zullen wij uw Naam verkondigen al onze dagen,
maar vooral in deze tijd bezingen wij U.
Want ons Paaslam, Christus, is voor ons geslacht.

Hij, die voor ons geworden is het Lam dat wegdraagt de zonden der wereld.
Onze dood is Hij gestorven, voorgoed heeft Hij de dood ontwapend en gedood;
Hij is opgestaan ten leven en alles heeft Hij nieuw gemaakt.
Vreugde om het Paasfeest vervult ons, mensen die op aarde wonen,
vreugde vervult de Engelen in de hemel,
de Machten en de Krachten die U loven,
die U dit lied toejuichen zonder einde:

Sanctus, Sanctus, Sanctus!