donderdag 16 mei 2019

Lectio divina lingua latina Liturgia Horarum Hebdomada IV Temporis Paschalis feria VI Semitæ multæ, Via una. Vele paden, maar één weg.


Ad Officium lectionis


Lectio altera

Ex Epístola sancti Cleméntis papæ Primi ad Corínthios
(Cap. 36, 1-2; 37-38: Funk 1, 107-109)


Tweede lezing

Uit de Brief aan de Korinthiërs van de H. Clemens I, paus
(Cap. 36, 1-2; 37-38: Funk 1, 107-109)
Vele paden, maar één weg

Dit, mijn geliefden, is de weg, waarop wij ons heil vinden, Jezus Christus, de Hogepriester van onze offergaven, de Beschermer en Helper in onze zwakheid.

Door Hem zien wij op naar de hoogte van de hemelen; door Hem beschouwen wij zijn onbevlekte en verheven gelaat; door Hem zijn de ogen van ons hart geopend; door Hem bloeit onze dwaze en verduisterde geest weer open naar het licht; door Hem wilde de Heer dat wij de onsterfelijke kennis zouden smaken, Hij, die als de afstraling van Gods heerlijkheid, zoveel groter is voor de Engelen als Hij een verhevener naam heeft verworden.
Laten wij, mannen broeders, daarom strijden met alle kracht onder leiding van zijn onberispelijke voorschriften.
Ziet eens naar de soldaten, die krijgsdienst verrichten onder onze Aanvoerder, hoe ordelijk, hoe gehoorzaam, hoe onderdanig zij zijn bevelen uitvoeren. Niet allen zijn hoofdman, niet allen staan voor duizend, voor honderd of voor vijftig man enz. Ieder volbrengt in zijn eigen rang en stand wat door de Koning en bevelhebber is verordend. De hogeren kunnen niet buiten de lageren en de lageren niet buiten de hogeren; allen zijn onder elkaar vermengd en dat is van groot nut.

Ons eigen lichaam diene ons hier tot voorbeeld. Het hoofd is niets zonder de voeten, evenmin als de voeten iets zijn zonder het hoofd. Maar zelfs de kleinste leden van ons lichaam zijn noodzakelijk en van nut voor heel het lichaam. Ja, alles werkt samen en onderwerpt zich gelijkelijk tot welzijn van heel het lichaam.
Geheel ons lichaam blijve daarom behouden in Christus Jezus, en een ieder zij onderdanig aan de naaste naar de genadegave die hem is geschonken.
De sterke moet de zwakke beschermen en de zwakke eerbiedige de sterke. De rijke moet meedelen aan de arme, de arme moet God er voor loven dat Hij hem iemand gaf, door wie zijn armoede werd verlicht. De wijze tone zijn wijsheid, niet met woorden maar met goede werken. De nederige moet niet zichzelf prijzen, maar moet dit aan een ander overlaten. Wie kuis leeft, mag zich daar niet op beroemen; hij wete dat er een Ander is, die hem die gave van kuisheid heeft geschonken.
Laten we dan bedenken, broeders, uit wat vooir stof wij zijn gemaakt, als wie en hoedanig wij de wereld zijn binnengekomen; uit welke een donker gat Hij, die ons schiep, ons in zijn wereld heeft binnengeleid, na zij weldaden aan ons al voor onze geboorte te hebben voorbereid.
Daar wij dus dit alles van Hem hebben ontvangen, moeten wij Hem daarvoor dank zeggen, aan Wie de glorie is in de eeuwen der eeuwen. Amen.