Ad Officium
lectionis
Lectio altera
Ex Epístola sancti Cleméntis
papæ Primi ad Corínthios
(Cap. 36, 1-2; 37-38: Funk 1, 107-109)
Tweede lezing
Uit de Brief aan de
Korinthiërs van de H. Clemens I, paus
(Cap. 36, 1-2; 37-38: Funk 1, 107-109)
Vele paden, maar één weg
Dit, mijn geliefden, is de
weg, waarop wij ons heil vinden, Jezus Christus, de Hogepriester van onze
offergaven, de Beschermer en Helper in onze zwakheid.
Door Hem zien wij op naar de
hoogte van de hemelen; door Hem beschouwen wij zijn onbevlekte en verheven
gelaat; door Hem zijn de ogen van ons hart geopend; door Hem bloeit onze dwaze
en verduisterde geest weer open naar het licht; door Hem wilde de Heer dat wij
de onsterfelijke kennis zouden smaken, Hij,
die als de afstraling van Gods heerlijkheid, zoveel groter is voor de Engelen
als Hij een verhevener naam heeft verworden.
Laten wij, mannen broeders,
daarom strijden met alle kracht onder leiding van zijn onberispelijke
voorschriften.
Ziet eens naar de soldaten,
die krijgsdienst verrichten onder onze Aanvoerder, hoe ordelijk, hoe
gehoorzaam, hoe onderdanig zij zijn bevelen uitvoeren. Niet allen zijn
hoofdman, niet allen staan voor duizend, voor honderd of voor vijftig man enz.
Ieder volbrengt in zijn eigen rang en stand wat door de Koning en bevelhebber
is verordend. De hogeren kunnen niet buiten de lageren en de lageren niet
buiten de hogeren; allen zijn onder elkaar vermengd en dat is van groot nut.
Ons eigen lichaam diene ons
hier tot voorbeeld. Het hoofd is niets zonder de voeten, evenmin als de voeten
iets zijn zonder het hoofd. Maar zelfs de kleinste leden van ons lichaam zijn
noodzakelijk en van nut voor heel het lichaam. Ja, alles werkt samen en
onderwerpt zich gelijkelijk tot welzijn van heel het lichaam.
Geheel ons lichaam blijve
daarom behouden in Christus Jezus, en een ieder zij onderdanig aan de naaste
naar de genadegave die hem is geschonken.
De sterke moet de zwakke
beschermen en de zwakke eerbiedige de sterke. De rijke moet meedelen aan de
arme, de arme moet God er voor loven dat Hij hem iemand gaf, door wie zijn
armoede werd verlicht. De wijze tone zijn wijsheid, niet met woorden maar met
goede werken. De nederige moet niet zichzelf prijzen, maar moet dit aan een
ander overlaten. Wie kuis leeft, mag zich daar niet op beroemen; hij wete dat
er een Ander is, die hem die gave van kuisheid heeft geschonken.
Laten we dan bedenken,
broeders, uit wat vooir stof wij zijn gemaakt, als wie en hoedanig wij de
wereld zijn binnengekomen; uit welke een donker gat Hij, die ons schiep, ons in
zijn wereld heeft binnengeleid, na zij weldaden aan ons al voor onze geboorte
te hebben voorbereid.
Daar wij dus dit alles van
Hem hebben ontvangen, moeten wij Hem daarvoor dank zeggen, aan Wie de glorie is
in de eeuwen der eeuwen. Amen.