vrijdag 31 mei 2019

Lectio divina lingua latina Liturgia Horarum Hebdomada VI Temporis Paschalis sabbato Duæ vitæ De twee levens


Ad Officium lectionis



Lectio altera

Ex Tractátibus sancti Augustíni epíscopi in Ioánnem
(Tract. 124, 5. 7: CCL 36, 685-687)

Tweede lezing

Uit de Verhandelingen op het Johannesevangelie van de H. Augustinus, bisschop
(Tract. 124, 5. 7: CCL 36, 685-687)
De twee levens

De Kerk kent twee levens die haar van Godswege worden voorgehouden en aanbevolen: het ene voor het geloof, het andere voor de aanschouwing; het ene voor de tijd van haar pelgrimage, het andere voor haar eeuwig verblijf; het ene voor de arbeid, het andere voor de rust; het ene voor onderweg, het andere voor het vaderland; het ene voor de tijd van handelen,  het andere voor het loon van de aanschouwing.

Het eerste leven wordt aangeduid door de apostel Petrus, het tweede door Johannes. Dat eerste wordt geheel hiér doorgebracht tot het eind van de wereld en vindt in het tweede zijn einde. De verwerkelijking van het tweede leven wordt uitgesteld tot na het eind van deze wereld, maar heeft in de toekomstige wereld geen einde. Daarom wordt tot Petrus gezegd: Volg Mij, maar over Johannes: Als Ik hem wil laten blijven tot Ik kom, is dat uw zaak? Gij moet mij volgen!

Gij moet mij volgen door het navolgen in het verdragen van het tijdelijk kwaad. Hij blijft, totdat Ik kom, om hem eeuwige goederen ter vergelding te geven.  Dit kan duidelijker zo gezegd worden: Het volmaakte doen dat gevormd is naar het voorbeeld van mijn lijden, volgt Mij. De begonnen beschouwing echter blijft tot Ik kom, om het te voltooien wanneer Ik kom.

Het vrome volledige geduld volgt Christus tot de dood. De volledige kennis blijft echter tot Christus komt om Hem te openbaren. Laat men hier de kwade dingen van deze wereld verdragen in het land van de stervenden en laat men daar de goede dingen van de Heer zien in het land van de levenden.

Wat Christus immers zegt: Ik wil hem laten blijven tot Ik kom, moet men niet zó verstaan, alsof Hij met ‘laten blijken’ wilde zeggen: achterblijven of voortdurend-blijven, maar verwachten; want wat door Hem (Johannes) wordt aangeduid, wordt in elk geval niet nú vervuld, maar wanneer Christus komt. Wat echter door hem (Petrus) wordt aangeduid, tot wie gezegd werd: Gij moet Mij volgen, is dit: als dit nu niet gedaan wordt, komt het ook niet tot wat verwacht wordt.

Maar niemand mag die vooraanstaande apostelen van elkaar scheiden. Want in datgene, wat Petrus afbeeldde, waren beiden aanwezig. In datgene wat Johannes afbeeldde, zouden beiden aanwezig zijn. In hun aanduiding volgde de eerste en bleef de ander. In hun geloof echter dragen beiden de ellenden van dit leven en waren beiden in afwachting van die toekomstige gelukzaligheid.

En niet zij alleen, maar heel de Kerk doet dat, de Bruid van Christus, die ontrukt moet worden aan die beproevingen en die in dat geluk bewaard moet worden. Deze beide levens hebben Petrus en Johannes voorgesteld, ieder één van beide levens. In het tijdelijke leven hebben beiden door het geloof geleefd, maar in het andere leven zullen zij voor eeuwig genieten door de aanschouwing.

Dus voor alle heiligen die onafscheidelijk behoren tot het lichaam van Christus, ontving de eerste der apostelen, Petrus, om het bestuur te kunnen uitoefenen in dit leven vol stormen, de sleutels van het Hemelrijk om zonden te kunnen binden en ontbinden. En om aan al diezelfde heiligen een beeld voor te houden van die allervredigste boezem in dat meest intieme leven, rustte de evangelist Johannes aan de borst van Christus.

Niet Petrus alleeen, maar de universele Kerk kan zonden binden en ontbinden. Ook Johannes heeft niet alleeen uit de bron gedronken van de borst van de Heer, toen hij in zijn prediking naar voren bracht: In het begin was het Woord, God bij God, al het overige aangaande Christus’Godheid; verder de verheven waarheden van de gehele goddelijke Drieëenheid en Eeenheid, die in dat rijk van aangezicht tot aangezicht aanschouwd kunnen worden, maar nu, tot de komst van de Heer, in een spiegel en als in een raadsel beschouwd moeten worden. Maar de Heer zelf heeft het Evangelie zelf, dat naar ieders vermogen door al de zijnen gedronken moest worden, over heel de aarde uitgestort.