woensdag 15 mei 2019

Liturgie Horarum - De liturgie als ononderbroken voortzetting van het paasmysterie.

Uit de constitutie over de liturgie van het Tweede Vaticaans Concilie
De liturgie als ononderbroken voortzetting van het paasmysterie.
God, ‘die wil dat alle mensen gered worden en tot de kennis van de waarheid komen’ (1 Tim. 2, 4), ‘heeft eertijds vele malen en op velerlei wijzen tot onze vaderen gesproken door de profeten’ (Heb. 1, 1). Toen de volheid van de tijd gekomen was, heeft Hij zijn Zoon gezonden, het Woord dat mens geworden is en met de heilige Geest gezalfd, om aan armen de blijde boodschap te brengen en de gebrokenen van hart te genezen, als geneesheer voor lichaam en ziel, en middelaar tussen God en de mensen.
In de eenheid van het Woord is zijn mensheid immers het instrument geweest van ons heil. Daarom is in Christus de volledige losprijs betaald voor onze verzoening en is ons in Hem de volheid van de goddelijke eredienst geschonken.
Dit werk van verlossing van de mensen en volmaakte verheerlijking van God was in het vooruitzicht gesteld in de wondere daden van God aan het volk van het oude verbond. Maar Christus de Heer heeft dit alles volbracht, vooral in het paasmysterie van zijn zalig lijden, van zijn verrijzenis uit de doden en van zijn glorievolle hemelvaart. Daarin heeft Hij door te sterven onze dood tenietgedaan en door te verrijzen ons leven hersteld. Want toen Christus was ingeslapen op het kruis, is uit zijn zijde het wonderbare sacrament dat de hele kerk is, voortgekomen.
Zoals Christus gezonden is door de Vader, zo heeft ook Hij de apostelen gezonden, vervuld van de heilige Geest. Zij moesten het evangelie prediken aan de hele schepping en verkondigen dat de Zoon van God door zijn dood en verrijzenis ons bevrijd heeft uit de macht van de satan en uit de dood, en ons heeft overgebracht naar het koninkrijk van de Vader. Maar ook moesten zij het heilswerk dat zij verkondigden, voltrekken in het offer en de sacramenten die het middelpunt zijn van heel het liturgische leven.
Zo worden de mensen door het doopsel opgenomen in het paasmysterie van Christus. Met Hem gestorven, met Hem begraven en met Hem opgewekt, ontvangen zij de geest van het kindschap ‘die ons doet uitroepen: Abba, Vader!’ (Rom. 8, 15). Op deze wijze worden zij de ware aanbidders die de Vader zoekt.
Zo ook telkens als zij eten van de maaltijd van de Heer, verkondigen zij zijn dood totdat Hij komt. Daarom lieten op de dag van Pinksteren, waarop de kerk zich aan de wereld openbaarde, ‘zij die het woord van Petrus aannamen, zich dopen’. En zij legden zich ernstig toe op de leer van de apostelen, bleven trouw aan het gemeenschappelijk leven en ijverig in het breken van het brood en in het gebed. Zij ‘loofden God en stonden bij het hele volk in de gunst’ (Hand. 2, 41.42.47).
Van toen af is de kerk zonder ophouden samengekomen om het paasmysterie te vieren. Zij leest ‘wat in al de schriften op Hem betrekking heeft’ (Lc. 24, 27). Zij viert de eucharistie waarin de overwinning en de triomf van zijn dood opnieuw werkelijkheid worden. Zij brengt God dank ‘voor zijn onuitsprekelijke gave’ (2 Kor. 9, 15) in Christus Jezus, ‘tot lof van zijn heerlijkheid’ (Ef. 1, 12).