De gelukzalige
Alvera von Virmund (1617 – 1649) (1)
eerste priorin van het
kanunnikessenklooster te Gulik [Jülich] I
Alvera von Virmund leefde in
de Rijnstreek, deel van het godsdienstig-verscheurde Duitsland van de 17e
eeuw waar de Contraformatie eindelijk zegevierde.
Zij stamde uit het adellijk
geslacht von Virmund en werd op 3 mei 1617 geboren te Neersen bij
Mönchen-Gladbach, als kleindochter van Vrijheer Ambrosius VI en als Dochter van
Vrijheer Johann, heer van Neersen en Anrath. Haar vader, in 1616 van het calvinisme
tot het katholicisme bekeerd, werd om zijn dapperheid in de strijd bij de Witte
Berg te Praag, tot generaal-wachtmeester van de ruiterij benoemd. Alvera’s
moeder, op 2 oktober 1612 gehuwd, was de vrome Joanna-Maria, gravin van
Flodorff, uit het geslacht Leude bij Maastricht. Diepe gemoedsadel en ware
deugd kenmerkten haar. Zij werd geroemd om haar vriendelijk behulpzaamheid voor
armen en behoeftigen.
In het H. Doopsel ontving het
eerste dochtertje van Joanna-Maria van Flodorff de naam Alvera, een verkorting
voor Alverade-Alberta, naam die volgens Dr. Georg Scottely zou beduiden: “die
zich weert”, “de zich tegen alles verwerende”. Het kind werd na haar Doopsel op
het altaar aan de Heer opgedragen en onder de bijzondere hoede van O. L. Vrouw
gesteld. In haar later leven schreef Alvera aan dit feit al de genaden toe die
zij van God ontving, waaronder speciaal haar kloosterroeping. “Aan God, zo
luidt haar woord, wil ik mijn verschuldigde dank uitspreken en ik voel mij zeer
verplicht tegenover Hem, omdat Hij mij, onwaardige, in het katholiek geloof
liet opvoeden en mij door een katholieke priester liet dopen. Mijn grootste
vreugde is het nochtans dat ik aan God en aan Zijn Heilige Moeder toebehoor,
vermits mijn ouders mij vanaf mijn prilste jeugd aan de Moeder Gods als een
offer hebben toegewijd.” Tot na haar eerste levensjaar werd zij geheel in het
wit gekleed, omdat wit de liturgische kleur is van de feesten van O. Heer en
van zijn H. Moeder, alsmede het symbool van de vreugde en van de reinheid.
Alvera ontving thuis haar
godsdienstig-zedelijke opvoeding, vooral van haar moeder, en naar de gewoonte
van die tijd, werd ze door leraars ook onderwezen in het Latijn en het Frans.
De schrijvers die ze ter hand nam, waren bij voorkeur godsdienstige, en in haar
vrije tijd was ze gaarne alleen en doorbladerde dan de levens der heiligen.
Moeders voorbeeld leerde haar de wegen van de barmhartigheid en van de
wegschenkende liefde. Ouder geworden nam zij deel aan eerzame genoegens en
bijeenkomsten, waar zij de welgekomen gast was, maar nooit nam ze deel aan een
gesprek waarbij de eer of de goede faam van de evenmens in het gedrang kwam.
Aanvankelijk streefde Alvera
ernaar roem en aanzien te verwerven en trachtte zij bij de mensen door te gaan
voor iemand die wars is van vleierij, en toch, zo vertelt zij zelf, was de
spiegel dikwijls haar raadsman voor haar uiterlijk voorkomen. Maar haar sterkte
trek naar eenzaamheid en bezinning deed haar spoedig de nietigheid van al het
aardse ontdekken; vooral hielp daartoe ook mee het afsterven van geliefden en
bekenden. “Zo ben ik er ook zeker van, zo schrijft zij, dat ik hen zonder
oponthoud achterna ijl. Niemand kan met zekerheid zeggen dat ik nog een uur
langer te leven heb. In welke toestand had de dood mij kunnen verrassen; hoe
zou ik voor Gods Rechterstoel verschenen zijn, door ijdelheid opgeblazen en arm
aan goede werken!” Met de H. Ignatius herhaalde zij graag: “Wat lijkt de wereld
mij toch nietig, wanneer ik de Hemel beschouw!”
De roeping tot het
kloosterleven, die in haar was gerijpt, moest nochtans nog een affectieve
moeilijkheid overwinnen, n.l. haar grote liefde voor haar ouders, zonder wie
het leven haar onmogelijk scheen. God zou ook dat offer mogelijk maken.
In 1632 – haar vader was
voor een tijd vanuit het leger met verlof thuis – reed deze op zekere dag naar
Keulen om er in de kerk der Jezuieten God te danken voor zijn behoud en andere
ontvangen weldaden. Doch, op het plein voor de kerk gekomen, wordt hij dodelijk
getroffen door een kogel van een hooggeplaatst maar hem vijandig persoon.
(Zulke wraaktonelen kwamen meer voor in die tijd van godsdienstig-politieke
strijd.) Die onverwachte en tragische dood van haar vader grijpt Alvera diep
aan en doet haar de onbestendigheid van alle aardse dingen grondiger beseffen.
En ze schrijft: “(Toen “begon ik de onbestendigheid van onze liefde in te zien
als deze op een schepsel gericht is, doordat het voorwerp van mijn rechtmatige
billijke liefde door een zo plotse onvoorziene dood weggenomen was”). Gelouterd
door diepte zielesmart wordt het haar mogelijk Christus’ roepstem te volgen. Na
verloop van de bepaalde rouwtijd deelt zij haar besluit aan haar moeder mede,
die haar toestemming verleent, haar aanmoedigt en helpt bij het uitvoeren van
haar voornemen.
Alvera’s keuze viel op de
Heilig-Graforde, omdat men daar voortdurend God dankt voor de weldaad der
Verlossing en het Lijden en Dood, de Begrafenis en de Verrijzenis van de
Zaligmaker herdenkt, juist die geheimen waarvan het overwegen haar het
dierbaarst was. Op Driekoningenfeest 1633 trad ze in bij de Sepulcrienen van
het monasterium St. Leonhard te Aken. Bij die gelegenheid schrijft ze: “zo
behoort het te zijn mijn God, dat ik U alleen bemin en alles van mij verwijder
wat vergankelijk en voorbijgaand is. Moge niets voortaan mij nog verblijden dan
de eeuwigheid.” Alles wat niet op haar gericht is zal mij mishagen.”
Na afloop van haar
proefjaren, n.l. op 1 mei 1635, feest van St. Jacobus de Mindere, patroon der
Orde, sprak zij haar plechtige geloften uit. De formule (de geloftebrief bleef
bewaard) (2) luidde: “Ik, Alvera, wettige dochter van Johann von Virmund
zaliger, alhoewel gans onwaardig maar betrouwend op Uw barmhartigheid, offer
mijzelf en het mijne aan Uw goddelijke Majesteit en beloof U alle dagen van mijn
levens in deze kanoniale Orde van het Heilig Graf van mijn Verlosser, volgens
de Regel van de H. Augustinus, in armoede, kuisheid, gehoorzaamheid en bestendige
clausuur te blijven, volgens de Statuten van deze Orde.
Dit beloof ik ook aan U,
Hoogeerwaarde in naam en als plaatsvervanger van onze Heilige Vader de Paus, en
van de Hoogeerwaarde Aarts- [-onjuist] –bisschop van Luik, ordinarius van deze
plaats [Aken]. Ik bid mijn goedertierenste Verlosser, door de verdiensten van
Zijn dierbaar Bloed, mijn offer welgevallig te willen aanvaarden en mij de
gratie te verlenen de Hem geofferde geloften te volbrengen al de dagen van mijn
leven”.
Gedaan in
het huis van het Heilig Graf te Aken, 1 mei 1635, in de stand van Koorzuster,
Alvera
von Virmund +”.
(1)
C.P. LüLL, Lebhaftes confrafait einer aufrichtiger in der
geistlicher Vollkommenheit ergebener
und in Gott verliebter Seelen in der Wohl-Ehrwürdigen in Gott ruhender Frauen
Alvera von Virmund bei Lebzeiten desz uhralten regulierten Ordens vom H. Grab
zu Gülich Wohlverdienter Vorsteherin, Cöllen, Johan Widenfeldts, 1682, in 4°,
119 blz; - (De aangehaalde teksten of uitspraken van Alvera werden uit dit werk
overgenomen); - A. Schiffers, Alvera von Virmund, eine heiligmässige
Klosterfrau von Jülich, in Rur Blumen, nr. 46, 1927, blz. 4-5; - Alvera von
Virmund, Priorin des uralten regul. Ordes v. Hl. Grab zu Jülich, door een Zuster van
het Heilig Grafklooster te Baden, hs, vertaald in het Nederlands door Zr. Gariël-Marie, hs, 23 blz.; - Günter Bers, Die Geschichte des ehemaligen
Sepulchrinerinnenkloster St. Joseph zu Jülich, overdruk uit de Heimatkalender
des Kreises Jülich 1959.
(2) Rijksarchief Düsseldorf.
Zr. Dr. M. Hereswitha O.S.S.J. H. Grafpriorij
Turnhout, 1959 (tekst licht bewerkt)