vrijdag 3 mei 2019

Opmerkelijke kanunnikessen van de Orde van het Heilig Graf De gelukzalige Alvera von Virmund (1617 – 1649) (1)

Nieuwe reeks: Opmerkelijke kanunnikessen van de Orde van het Heilig Graf

De gelukzalige Alvera von Virmund (1617 – 1649) (1)
eerste priorin van het kanunnikessenklooster te Gulik [Jülich] I



Alvera von Virmund leefde in de Rijnstreek, deel van het godsdienstig-verscheurde Duitsland van de 17e eeuw waar de Contraformatie eindelijk zegevierde.
Zij stamde uit het adellijk geslacht von Virmund en werd op 3 mei 1617 geboren te Neersen bij Mönchen-Gladbach, als kleindochter van Vrijheer Ambrosius VI en als Dochter van Vrijheer Johann, heer van Neersen en Anrath. Haar vader, in 1616 van het calvinisme tot het katholicisme bekeerd, werd om zijn dapperheid in de strijd bij de Witte Berg te Praag, tot generaal-wachtmeester van de ruiterij benoemd. Alvera’s moeder, op 2 oktober 1612 gehuwd, was de vrome Joanna-Maria, gravin van Flodorff, uit het geslacht Leude bij Maastricht. Diepe gemoedsadel en ware deugd kenmerkten haar. Zij werd geroemd om haar vriendelijk behulpzaamheid voor armen en behoeftigen.
In het H. Doopsel ontving het eerste dochtertje van Joanna-Maria van Flodorff de naam Alvera, een verkorting voor Alverade-Alberta, naam die volgens Dr. Georg Scottely zou beduiden: “die zich weert”, “de zich tegen alles verwerende”. Het kind werd na haar Doopsel op het altaar aan de Heer opgedragen en onder de bijzondere hoede van O. L. Vrouw gesteld. In haar later leven schreef Alvera aan dit feit al de genaden toe die zij van God ontving, waaronder speciaal haar kloosterroeping. “Aan God, zo luidt haar woord, wil ik mijn verschuldigde dank uitspreken en ik voel mij zeer verplicht tegenover Hem, omdat Hij mij, onwaardige, in het katholiek geloof liet opvoeden en mij door een katholieke priester liet dopen. Mijn grootste vreugde is het nochtans dat ik aan God en aan Zijn Heilige Moeder toebehoor, vermits mijn ouders mij vanaf mijn prilste jeugd aan de Moeder Gods als een offer hebben toegewijd.” Tot na haar eerste levensjaar werd zij geheel in het wit gekleed, omdat wit de liturgische kleur is van de feesten van O. Heer en van zijn H. Moeder, alsmede het symbool van de vreugde en van de reinheid.

Alvera ontving thuis haar godsdienstig-zedelijke opvoeding, vooral van haar moeder, en naar de gewoonte van die tijd, werd ze door leraars ook onderwezen in het Latijn en het Frans. De schrijvers die ze ter hand nam, waren bij voorkeur godsdienstige, en in haar vrije tijd was ze gaarne alleen en doorbladerde dan de levens der heiligen. Moeders voorbeeld leerde haar de wegen van de barmhartigheid en van de wegschenkende liefde. Ouder geworden nam zij deel aan eerzame genoegens en bijeenkomsten, waar zij de welgekomen gast was, maar nooit nam ze deel aan een gesprek waarbij de eer of de goede faam van de evenmens in het gedrang kwam.
Aanvankelijk streefde Alvera ernaar roem en aanzien te verwerven en trachtte zij bij de mensen door te gaan voor iemand die wars is van vleierij, en toch, zo vertelt zij zelf, was de spiegel dikwijls haar raadsman voor haar uiterlijk voorkomen. Maar haar sterkte trek naar eenzaamheid en bezinning deed haar spoedig de nietigheid van al het aardse ontdekken; vooral hielp daartoe ook mee het afsterven van geliefden en bekenden. “Zo ben ik er ook zeker van, zo schrijft zij, dat ik hen zonder oponthoud achterna ijl. Niemand kan met zekerheid zeggen dat ik nog een uur langer te leven heb. In welke toestand had de dood mij kunnen verrassen; hoe zou ik voor Gods Rechterstoel verschenen zijn, door ijdelheid opgeblazen en arm aan goede werken!” Met de H. Ignatius herhaalde zij graag: “Wat lijkt de wereld mij toch nietig, wanneer ik de Hemel beschouw!”

De roeping tot het kloosterleven, die in haar was gerijpt, moest nochtans nog een affectieve moeilijkheid overwinnen, n.l. haar grote liefde voor haar ouders, zonder wie het leven haar onmogelijk scheen. God zou ook dat offer mogelijk maken.
In 1632 – haar vader was voor een tijd vanuit het leger met verlof thuis – reed deze op zekere dag naar Keulen om er in de kerk der Jezuieten God te danken voor zijn behoud en andere ontvangen weldaden. Doch, op het plein voor de kerk gekomen, wordt hij dodelijk getroffen door een kogel van een hooggeplaatst maar hem vijandig persoon. (Zulke wraaktonelen kwamen meer voor in die tijd van godsdienstig-politieke strijd.) Die onverwachte en tragische dood van haar vader grijpt Alvera diep aan en doet haar de onbestendigheid van alle aardse dingen grondiger beseffen. En ze schrijft: “(Toen “begon ik de onbestendigheid van onze liefde in te zien als deze op een schepsel gericht is, doordat het voorwerp van mijn rechtmatige billijke liefde door een zo plotse onvoorziene dood weggenomen was”). Gelouterd door diepte zielesmart wordt het haar mogelijk Christus’ roepstem te volgen. Na verloop van de bepaalde rouwtijd deelt zij haar besluit aan haar moeder mede, die haar toestemming verleent, haar aanmoedigt en helpt bij het uitvoeren van haar voornemen.

Alvera’s keuze viel op de Heilig-Graforde, omdat men daar voortdurend God dankt voor de weldaad der Verlossing en het Lijden en Dood, de Begrafenis en de Verrijzenis van de Zaligmaker herdenkt, juist die geheimen waarvan het overwegen haar het dierbaarst was. Op Driekoningenfeest 1633 trad ze in bij de Sepulcrienen van het monasterium St. Leonhard te Aken. Bij die gelegenheid schrijft ze: “zo behoort het te zijn mijn God, dat ik U alleen bemin en alles van mij verwijder wat vergankelijk en voorbijgaand is. Moge niets voortaan mij nog verblijden dan de eeuwigheid.” Alles wat niet op haar gericht is zal mij mishagen.”

Na afloop van haar proefjaren, n.l. op 1 mei 1635, feest van St. Jacobus de Mindere, patroon der Orde, sprak zij haar plechtige geloften uit. De formule (de geloftebrief bleef bewaard) (2) luidde: “Ik, Alvera, wettige dochter van Johann von Virmund zaliger, alhoewel gans onwaardig maar betrouwend op Uw barmhartigheid, offer mijzelf en het mijne aan Uw goddelijke Majesteit en beloof U alle dagen van mijn levens in deze kanoniale Orde van het Heilig Graf van mijn Verlosser, volgens de Regel van de H. Augustinus, in armoede, kuisheid, gehoorzaamheid en bestendige clausuur te blijven, volgens de Statuten van deze Orde.
Dit beloof ik ook aan U, Hoogeerwaarde in naam en als plaatsvervanger van onze Heilige Vader de Paus, en van de Hoogeerwaarde Aarts- [-onjuist] –bisschop van Luik, ordinarius van deze plaats [Aken]. Ik bid mijn goedertierenste Verlosser, door de verdiensten van Zijn dierbaar Bloed, mijn offer welgevallig te willen aanvaarden en mij de gratie te verlenen de Hem geofferde geloften te volbrengen al de dagen van mijn leven”.

Gedaan in het huis van het Heilig Graf te Aken, 1 mei 1635, in de stand van Koorzuster,

Alvera von Virmund +”.

(1)     C.P. LüLL, Lebhaftes confrafait einer aufrichtiger in der geistlicher Vollkommenheit ergebener und in Gott verliebter Seelen in der Wohl-Ehrwürdigen in Gott ruhender Frauen Alvera von Virmund bei Lebzeiten desz uhralten regulierten Ordens vom H. Grab zu Gülich Wohlverdienter Vorsteherin, Cöllen, Johan Widenfeldts, 1682, in 4°, 119 blz; - (De aangehaalde teksten of uitspraken van Alvera werden uit dit werk overgenomen); - A. Schiffers, Alvera von Virmund, eine heiligmässige Klosterfrau von Jülich, in Rur Blumen, nr. 46, 1927, blz. 4-5; - Alvera von Virmund, Priorin des uralten regul. Ordes v. Hl. Grab zu Jülich, door een Zuster van het Heilig Grafklooster te Baden, hs, vertaald in het Nederlands door Zr. Gariël-Marie, hs, 23 blz.; - Günter Bers, Die Geschichte des ehemaligen Sepulchrinerinnenkloster St. Joseph zu Jülich, overdruk uit de Heimatkalender des Kreises Jülich 1959.
(2)    Rijksarchief Düsseldorf.

 Zr. Dr.  M. Hereswitha O.S.S.J. H. Grafpriorij Turnhout, 1959 (tekst licht bewerkt)