statio H. Kruis in ons klooster, afgedekt in Passietijd |
Ieder kwaad is een ramp in Gods
ogen. Waar dat toe kan leiden horen we in Psalm 21 als Jezus, die onze zonden volledig
op zich heeft genomen, zich van de Vader
totaal verlaten voelt. Maar ook het kleinere kwaad is een
ramp in Gods oog. Een grotere ramp zou het echter zijn als we ons niet meer
zouden kunnen of willen oprichten. Dankzij de Verrijzenis van Jezus kunnen we
ons oprichten en genezing vinden.
De heilige Theresia van Lisieux
drukt het aldus uit: “Ja, ik voel het, zelfs al had ik alle zonden op mijn
geweten die men kan begaan, ik zou mij met een gebroken hart van berouw in
Jezus’ armen werpen, omdat ik weet hoezeer Hij van de verloren zoon houdt die
naar Hem terugkeert.”
Opmerkelijk is dat in genoemde
psalm na de eerste twee verzen met de klacht van Jezus (en die van de mensen
van alle tijden) in de volgende verzen de hoop gloort: Tu autem sanctus es, qui habitas in laudibus Israel. (4) (Ja, God
woont in onze lofgezangen) En In te
speraverunt patres nostri, speraverunt et liberasti eos (5).
In het Evangelie van Johannes
zegt de Heer: Hieraan zullen allen
herkennen, dat gij mijn leerlingen zijt, dat gij de liefde onder elkaar bewaart
(Jo 13, 35). En in de Brief van dezelfde Apostel leest men: Geliefden, laten wij elkander liefhebben,
want de liefde is uit God; en eenieder die liefheeft, is uit God geboren en
kent God; wie niet liefheeft kent God niet, want God is liefde (1 Jo 4,
7-8).
Laten we daarom ernstig in ons
zelf keren en de innerlijke gevoelens van ons hart waarachtig en eerlijk
onderzoeken; en als in ons hart iets te vinden is van de vruchten der liefde ,
hoeven we er niet aan te twijfelen, dat God in ons woont. Maar om steeds meer
en meer ontvankelijk te worden voor zo’n grote God, moeten we proberen ons
sterker toe te leggen op barmhartigheid en mededogen met de anderen. Waar God
de zorg van het medelijden vindt, dáár herkent Hij het beeld van zijn eigen
barmhartigheid.
Als God liefde is, mag ook onze
liefde geen grenzen kennen, omdat God niet door grenzen kan worden beperkt.
Hoewel elke tijd geschikt is,
zegt paus Leo de Grote, voor het beoefenen van die liefde, sporen deze dagen
van de Vasten ons er toch bijzonder toe aan; opdat wij, die het Paasmaal van de
Heer met heiliging van ziel en lichaam wensen te ontvangen, vooral die genade
trachten te verkrijgen, waarin het geheel van alle deugden is vervat en
waardoor een menigte van zonden wordt bedekt.
Nu wij ons immers voorbereiden om
dat boven alles verheven mysterie te gaan vieren, waardoor het Bloed van Jezus Christus onze
misdaden heeft uitgewist, laten we dan op de eerste plaats offers van
barmhartigheid daarvoor toebereiden en onszelf overwinnen; opdat, wat Gods
goedheid voor ons heeft gedaan, ook wij mogen tonen aan hen, die tegenover óns
hebben misdaan of van wie wij menen, dat ze tegenover ons hebben misdaan.
De bezigheden
van het leven moeten ons niet zo angstig of hoogmoedig in beslag nemen, dat wij
ons niet met heel ons hart kunnen toeleggen om aan Jezus gelijkvormig te worden
door middel van zijn voorbeeld. Er is niets wat Hij niet tot ons heil heeft
gedaan of geleden, om te bewerken, dat de kracht van het Hoofd ook in het
lichaam aanwezig zou zijn. (H. Leo)
In zijn Regel spreekt Sint
Augustinus eenvoudig van de caritas, de
christelijke liefde die in zich geen verdeeldheid duldt. Voor hem is de
naastenliefde slechts een andere manier om God te beminnen met het motief: “Wie
zijn naaste werkelijke liefheeft, wat bemint hij anders in hem dan God zelf? “
(Tract. in Ioann. LXV, 2).
Is de liefde noodzakelijk voor
het christelijk leven, voor kloosterlingen des te meer. “Allen”, zegt
Augustinus, “kunnen het kruisteken maken, allen kunnen Amen antwoorden, allen Alleluia
zingen, allen zich laten dopen en de kerk binnentreden, - het onderscheid
tussen de kinderen Gods. en die van de duivel ligt alleen in de liefde” (Verklaring
van de Johannesbrief V, 7).
Bedenken we ook dat de onderlinge
eendracht het wapen is om voor de listen van de duivel onze rijen en deuren
gesloten te houden.
“Laten we met de ogen van ons
hart de Gekruisigde Jezus beschouwen en daardoor het Vlees van de Gekruisigde
als ons eigen vlees zien”, zegt de H. Leo opnieuw. “Aan niemand van de zwakken
wordt de overwinning van het Kruis geweigerd; er is niemand die niet door het
gebed van Christus, bij wie wij ons mogen aansluiten, wordt geholpen”.
Mogen we elkaar helpen om ‘één
van hart en één van ziel’ met vertrouwen en blijmoedig op te gaan naar Pasen.