Thomas a Kempis over het Graf van Jezus
(…)
“Dit graf zal eerbiedwaardig zijn
boven alle graven van heiligen en koningen, ja nog heerlijker en roemrijker, en
over heel de wereld zal het met meer luister worden genoemd. Talloze pelgrims
zullen komen van de uiterste grenzen der aarde om deze heilige plaats te
bezoeken en zij zullen in aanbidding neerknielen op die plaats waar het lichaam
van de Heer heeft gerust. Hier dan werd Jezus begraven, hier werd de
Gekruisigde neergelegd, hier werd Hij door de vrouwen beweend, hier door de
soldaten bewaakt. Hier verrees Christus op de derde dag, hier verscheen Jezus
aan Maria Magdalena, hier was het, dat een engel van de Heer uit de hemel
verscheen, hier, dat de wachters bij het graf sidderden van vrees en werden
als doden.
Zet dan ook gij u een ogenblik
hier neer naast het graf om met de vrouwen te wenen over de Heer Jezus, die
voor u begraven werd. Want het is niet meer dan passend, dat gij de
liefdedienst van het bewenen bewijst aan Hem, van wie gij het loon van de
eeuwige jubel verlangt te verkrijgen. Overweeg dus, hoe diepbedroefd toen
allen, die in Christus geloven, waren, maar vooral de heilige vrouwen, toen zij
ontwaarden, hoe Jezus van hen weggenomen en in het graf geborgen werd. Uit
liefde tot Hem hadden zij alles voor niets geteld. Over zo verre afstanden
waren zij Hem gevolgd, met zoveel devote toewijding hadden zij Hem zo vaak naar
vermogen ten dienste gestaan en zo innig hadden zij Hem liefgehad, dat zij
ternauwernood een ogenblik zijn verrukkelijke nabijheid konden missen. Zij
streefden er naar voortdurend bij Hem te zijn en de aangename omgang met Hem te
genieten. Ook geloofden zij, dat zij door Hem de eeuwige zaligheid konden
bereiken. Zeker was hun rouw te bitterder, naarmate hun liefde vuriger was.
Maar vooral deed het de treurende
vrouwen pijn, dat de hoop op verrijzenis vervlogen was en hun geloof in zekere
zin met Jezus in het graf begraven scheen. Daarom meenden zij in hun droefheid,
dat hun geen enkele troost meer bleef dan de Dode te bewenen of reukwerken te
gaan bereiden. Als zij dan niet bij machte waren de Gestorvene op te wekken,
dan zouden zij Hem tenminste behoeden door een uiterst zorgvuldige zalving.
Maar, o heilige vrome vrouwen, die Christus met onuitputtelijke liefde bemint,
ik bid u, geeft u niet aan al te grote droefheid over, wilt niet heel en al
vertwijfelen. Roept u Jezus’ woorden voor de geest, die Hij als een
voorspelling heeft gesproken, en wacht een weinig, want zonder enige twijfel
zal Hij na drie dagen weer verrijzen. Dan zult ge Hem, Die gij nu beweent als
een, die in zwakheid en treurnis werd begraven, aanschouwen in grote klaarheid
en blijdschap van hart. Dan zullen al zijn vrienden, die nu ontroostbaar zijn
over zijn dood en zijn begrafenis, nieuwe vreugde smaken. Dan zal hij uw
zalving beslist niet meer nodig hebben, want bij zijn verrijzenis uit de dood
zal hij in opperste heerlijkheid verschijnen. Hij zal immers gekleed worden in
het gewaad der onsterfelijkheid en de dood zal over hem geen macht meer kunnen
hebben.
Gij dan, wen u aan bij Jezus’
begrafenis met vrucht de ontbinding van uw eigen lichaam te overwegen. Aan de
aarde moet weer worden toevertrouwd, wat gij uit de aarde hebt ontvangen, want
gij zijt stof en tot stof keert gij terug!
Tracht thans zó te leven en door
de Geest de werken van het lichaam te doden, dat, terwijl uw vlees tot
ontbinding overgaat in stof, uw ziel verdient in zalige vrede te rusten.
Hoe innigere gij u nu vastklemt
aan het kruis, des te zekerder zult gij tot Christus geraken. Wijk niet van
Jezus´ kruis, maar treed bij leven en sterven met Jezus binnen in het graf,
opdat, wanneer Christus, uw leven wordt geopenbaard, ook gij met hem verrijze
in heerlijheid”.
Thomas a Kempis, Orationes et meditationes de Vita Christi;
Michael Josephus Pohl. Herder, Freiburg 1902, Tract. II, pars II, cap. XXXV.