zaterdag 13 oktober 2018

Lectio divina lingua latina Liturgia Horarum Hebdomada XXVII per annum sabbato Ministerium actionis nostræ.De bediening van ons ambt.


  Ad Officium lectionis

 Lectio altera

Ex Homilíis sancti Gregórii Magni papæ in Evangélia
(Hom. 17, 3. 14: PL 76, 1139-1140. 1146)

Tweede lezing

Uit de homilieën van de H. Gregorius de Grote, paus, op de Evangeliën
(Hom. 17, 3. 14: PL 76, 1139-1140. 1146)

De bediening van ons ambt

Laten wij eens luisteren naar hetgeen de Heer zei, nadat Hij de predikers had uitgezonden: De oogst is wel groot, maar arbeiders zijn er weinig. Vraagt daarom de Heer van de oogst arbeiders te sturen naar zijn oogst. Bij de grote oogst zijn de arbeiders weinig in getal. Wij kunnen dit niet nazeggen zonder grote droefheid, omdat, ofschoon er zijn, die het goede zouden willen horen, degenen ontbreken om dit vóór te houden. Zie eens: een wereld vol van priesters en toch wordt er voor de oogst maar zelden een arbeider gevonden, omdat wij het priesterambt wel op ons hebben genomen, maar de verplichtingen ervan niet volbrengen.

Maar bedenkt, zeer geliefde broeders, bedenkt wat er gezegd wordt: Vraagt daarom de Heer van de oogst arbeiders te sturen naar zijn oogst. Vraagt gij voor ons, dat wij op waardige wijze voor u kunnen werken, dat onze tong niet zwijgt om te vermanen, om te voorkomen dat na de aanvaarding van ons predikambt ons zwijgen ons aanklaagt bij de rechtvaardige rechter. Dikwijls toch, naar de mate van hun eigen boosheid, weerhouden predikers hun tong. Dikwijls ook gebeurt het door de schuld van de toehoorders, dat bij de leiders het woord van de prediking verstomt.

Immers uit eigen boosheid weerhoudt de prediker zijn tong, zoals de Psalmist zegt: God zegt tegen de zondaar, hoe waagt gij het over mijn geboden te spreken? En door de zonde van de toehoorders van de andere kant wordt de stem van de predikers tot zwijgen gebracht, zoals de Heer zegt bij Ezechiël: Uw tong zal ik vast laten kleven aan uw verhemelte, zodat gij stom wordt en voor hen geen strafprediker meer kunt zijn; want zij zijn een onhandelbaar volk. Alsof hij openlijk wilde zeggen: Daarom wordt u het woord van de prediking onthouden, omdat het volk mij door zijn werken verbittert en het geen aansporing van de waarheid verdient. Dat wegens de schuld van het volk aan de predikers het woord wordt onttrokken, wordt niet gemakkelijk ingezien. Omdat men heel goed weet, dat het zwijgen van de herder soms hemzelf, maar altijd zijn kudde schaadt.

Er is nog iets anders, zeer geliefde broeders, wat mij zeer bedroeft aangaande het leven van de herders, maar om te voorkomen, dat dit voor iemand persoonlijk beledigend kan schijnen, beschuldig ik mijzelf ook evenzeer. Hoewel gedwongen door de hachelijke toestand van deze barbaarse tijd, bevind ik mij hierin zeer ongaarne.

Wij zijn tot uiterlijkheden vervallen; sommigen zaken nemen wij op ons om de eer, andere omwille van ons ambt. Wij verwaarlozen de dienst van de prediking en tot onze straf, zoals ik het zie, worden wij bisschoppen genoemd, die wel die eervolle naam dragen, maar niet de vereiste deugd bezitten. Want zij, die ons zijn toevertrouwd, verlaten God en wij zwijgen. Zij verkeren in slechte gewoonten en wij steken hun de hand van de vermaning niet toe.

Maar wanneer zullen wij, als wij ons leven verwaarlozen, dat van anderen kunnen verbeteren? Want als wij onze aandacht aan wereldse zorgen wijden, worden wij in ons inwendig leven des te ongevoeliger naarmate wij meer belangstelling schijnen te hebben voor het uitwendige.

Daarom zegt de heilige Kerk terecht over haar zieke leden: Zij stellen mij aan als bewaker in de wijngaarden, maar ik heb mijn wijngaard niet bewaakt. Als bewakers in de wijngaarden aangesteld, hebben wij onze wijngaard allerminst bewaakt, want terwijl wij met uitwendige zorgen bezig waren, hebben wij de dienst van ons ambt verwaarloosd.