vrijdag 12 oktober 2018

Lectio divina lingua latina Liturgia Horarum Hebdomada XXVII per annum feria VI De ontwikkeling van het christelijke dogma


   Ad Officium lectionis



Lectio altera

Ex Commonitório primo sancti Vincéntii Lirinénsis presbýteri.
(Cap. 23: PL 50, 667-668)

Tweede lezing

Uit de eerste ‘Commonitorium’ van de H. Vincentius van Lérins, priester
(Cap. 23: PL 50, 667-668)

De ontwikkeling van het christelijke dogma

Men zal de vraag stellen: ‘Is er geen ontwikkeling mogelijk in de leer van Christus’ Kerk?’ Daar kunnen we op antwoorden: zeer zeker en zelfs een zeer grote. Want wie is zo afgunstig op de mensen of zo haatdragend jegens God, om dit te willen beletten? Als er tenminste sprake is van een echte ontwikkeling op geloofsterrein, niet van een verandering. Want het behoort tot de ontwikkeling, dat een bepaalde zaak in zichzelf wordt uitgebreid; maar er is sprake van verandering, als iets in iets anders wordt omgevormd.

Daarom moet in de loop van de tijden en geslachten het begrip, de kennis en de wijsheid, zowel van enkelingen als van allen tezamen, van iedere mens apart en van heel de Kerk groeien en veel en vurig voortgang maken, maar dan groeiend naar eigen natuur, dit is, in dezelfde leerstelling; in dezelfde zin en dezelfde gedachte. [cf. Vat. I].

Laat daarom de godsdienst in de zielen de physieke groei der lichamen navolgen van welke lichamen de delen zich met de jaren ontwikkelen en groeien, maar toch dezelfde lichamen blijven. Er is een groot verschil tussen de bloei van de jeugd en rijpheid van de ouderdom. Maar toch zijn de ouden dezelfde, die eens jeugdig waren. Want hoewel de taille en de allure van een en hetzelfde wezen zijn veranderd, blijft het hier toch de ene en dezelfde natuur en de ene en zelfde persoon.

De ledematen van zuigelingen zijn klein, die van volwassen mensen groot, maar het blijven dezelfde ledematen. Kleine kinderen hebben evenveel ledematen als volwassenen. Wat zich op rijpere leeftijd in het lichaam vertoont, was er tevoren al in embryonale toestand ingezaaid, zodat er bij oude mensen later niets nieuws verschijnt, wat niet reeds in verborgen toestand in het kinderstadium aanwezig was.

Daarom is er geen twijfel aan, dat dit de regelmatige en juiste weg is van ontwikkeling, en dat dit de wettige en allerschoonste ontwikkeling is van het geloof, zoals het getal der levensjaren bij volwassenen die vermogens en vormen doet aannemen, die de wijsheid van de Schepper in de kindsheid in kiem had vóór-gevormd.

Als nu een menselijk wezen zich ontwikkelt tot een beeld, dat afwijkt van zijn soort, of wanneer het aantal ledematen wordt vermeerderd of verminderd, zal het gehele lichaam te gronde gaan of monsterachtig worden of zeker een verzwakking ondergaan. Zo moet ook het dogma van het christelijk geloof die wetten van ontwikkeling volgen, dat het zich in de loop van de jaren kan consolideren, zich in de tijd kan verbreden en door haar ouderdam kan stralen.

Onze voorouders hebben vroeger op het bouwland van de Kerk het zaad gezaaid van het koren des geloofs. Het zou daarom hoogst boosaardig en absurd zijn, dat wij, hun nakomelingen, in plaats van de zuivere waarheid van het graan, de ondergeschoven dwaling van het onkruid zouden oogsten.

Of liever: het is rechtvaardig en billijk, dat, wanneer het begin en het einde van de ontwikkeling niet met elkaar in strijd zijn, wij ook van de volgroeide leer het graan mogen oogsten van het dogma; zodat, wanneer iets van het oorspronkelijk zaad zich door de tijd heeft ontwikkeld, men zich nu kan verheugen en het tot bloei brengen.