Mijn geest juicht in de
Heer
Dank zij de veelvuldige en goede berichten van onze
gezegende broeder Landuïnus heb ik vernomen dat u zich met onwrikbare
strengheid aan uw wijze en werkelijk lofwaardige leefregel houdt. Ook heb ik
gehoord van uw heilige liefde en uw voordurende toeleg op een zuiver en
deugdzaam leven. Daarom juicht mijn geest van vreugde in de Heer. Werkelijk, ik
juich van vreugde en voel me gedreven de Heer te loven en te danken – en toch
klaag ik vol bitterheid. Weliswaar juich ik terecht om de steeds toenemende
vruchten van uw deugdzaamheid, maar tegelijk betreur ik het en voel ik me
beschaamd dat ik zelf zo laks en lui in het vuil van mijn zonden blijf liggen.
Verheugt u dus, mijn zeer geliefde medebroeders,
over uw gelukkig lot en over de gulle hand waarmee God u zijn genade schenkt.
Verheugt u omdat u aan de veelsoortige gevaren en schipbreuken van een kolkende
wereld ontkomen bent.
Verheugt u omdat u de rustige en veilige
ankerplaats van een verborgen haven hebt bereikt. Hoewel velen hier verlangen
te komen en nogal wat pogingen hiertoe doen, bereiken zij die toch niet. Maar
er zijn ook velen die ze hadden weten te vinden, maar die er toch van zijn
uitgesloten, omdat het niemand van hen van hogerhand was verleend.
Voor u, mijn broeders, moet het dan ook onomstotelijk
vaststaan: ieder die van dit zo begerenswaardige geluk genoten heeft en het op
een of andere wijze heeft verloren, zal het zijn leven lang betreuren, als hij
zich tenminste enigszins bekommert om zijn zieleheil of zich er zorgen om
maakt.
Over u, mijn zeer beminde lekenbroeders, zeg ik:
“Mijn hart prijst hoog de Heer” (Lc 1,46),
omdat ik zie met welke gulheid God u zijn barmhartigheid bewijst. Dit deelt mij
uw prior en liefdevolle vader mee, die vol lof is over u en zich om u verheugt.
Want ofschoon u onkundig bent op het gebied van lezen en schrijven, schrijft de
machtige God met zijn eigen vinger niet slechts de liefde in uw hart, maar ook
de kennis van zijn heilige wet. Door uw werk laat u immers zien wat het
voorwerp is van uw liefde en kennis. Want omdat u met alle zorg en ijver de
ware gehoorzaamheid beoefent, is het overduidelijk dat u die zoetste en
levenschenkende vrucht van de heilige Schrift met wijsheid weet te plukken.
(Nn. 1-3: SCh
88, 82-84)