Ad
Officium lectionis
Lectio altera
E Libris sancti Augustíni epíscopi De Civitáte Dei (Lib. 10, 6: CCL 47, 278-279)
Tweede lezing
Uit
het boek over ‘De stad Gods’, van de H. Augustinus, bisschop
(Lib. 10, 6: CCL 47, 278-279)
Op iedere plaats wordt er aan mijn naam geofferd en een reine
offerande opgedragen
Een
waar offer is ieder werk, waardoor wij in heilige eensgezindheid God aanhangen,
ieder werk namelijk, dat betrokken is op dat doel van het goede, waardoor wij
waarachtig gelukkig kunnen zijn. Vandaar dat de barmhartigheid zelf, waarmee
wij een mens te hulp komen, geen offerande is, als het niet om God geschiedt.
Want hoewel iets van een mens uitgaat of door een mens gebracht wordt, is toch
de offerande zelf een goddelijk iets, zodat het ook door de Latijnen met het
woord sacrificium wordt benoemd.
Vandaar dat ook de mens zelf, die in naam van God wordt geheiligd en Hem wordt
toegewijd, een offerande is, in zoverre hij aan de wereld sterft en voor God
leeft. Want ook dit is een akte van barmhartigheid, van die barmhartigheid die
men zichzelf bewijst. Daarom staat er geschreven: Heb medelijden met uw ziel, doordat gij God zoekt te bevatten.
Omdat
nu de ware offeranden bestaat in werken van barmhartigheid zowel jegens onszelf
als jegens onze naaste, welke werken op God worden betrokken – werken van
barmhartigheid hebben echter altijd tot doel te bevrijden van ellende en
hierdoor gelukkig te zijn (wat alleen maar mogelijk is door dat goed, waarover
gesproken is: Doch mij is het goed, in
Gods nabijheid te blijven) – dan volgt zonder meer, dat de gehele verloste
stad, dit is, de vereniging en de gemeenschap der heiligen, als een
alomvattende offerande aan God wordt gebracht door de Hogepriester, die zich
zelf voor ons, opdat wij het lichaam van een zo verheven hoofd zouden zijn,
heeft geofferd in zijn lijden volgens zijn gestalte van dienaar-zijn. Die
gestalte bood Hij aan, in die gestalte werd Hij geofferd, omdat Hij volgens die
gestalte middelaar is, in die gestalte priester, en daarin ook offerande is.
Nadat
de Apostel ons vermaand heeft, dat wij onze lichamen zouden aanbieden als een levend, heilig, aan God welgevallig
offer; een geestelijke eredienst, die ons past, en dat wij ons niet
gelijkvormig moeten maken aan deze wereld, maar ons omvormen in nieuwheid van
geest, om te getuigen, wat de wil van God is, wat een goede, welgevallige,
volmaakte en volledige offerande is, gaat de Apostel aansluitend aan deze
vermaning voort: Krachtens de genade, die
mij is geschonken, zeg ik tot ieder van u: schat uzelf niet hoger dan gij moogt
schatten, schat uzelf met bedachtzaamheid naar de mate van het geloof, die God
ieder persoonlijk heeft toebedeeld. Want zoals wij in een en hetzelfde lichaam
vele ledematen hebben, hebben deze niet alle dezelfde taak. Zo vormen wij velen
tezamen ook één lichaam in Christus, maar als enkelingen zijn wij ledematen, op
elkander aangewezen, in het bezit van verschillende gaven overeenkomstig de
genade, die ons gegeven is.
Dat
is de offerande van de christenen, velen
vormen één lichaam in Christus. Dat brengt de Kerk ook dikwijls in praktijk
bij het altaar-sacrament, dat de christenen bekend is en waar aan die Kerk
wordt voorgehouden, dat in hetgeen zij offert, zij zichzelf offert.