Lezing uit het getijdengebed
Uit de geschriften van de zalige
priester Jan van Ruusbroec († 1381)
De geestelijke wedloop.
‘Loopt zo
dat gij wint’ (1 Kor. 9, 24), dit zijn Paulus’ woorden tot de Korintiërs
en ook tot ons allen. In deze woorden kunnen wij drie dingen beschouwen. In het
eerste woord waarin hij spreekt: ‘loopt’, gebiedt hij ons allen geestelijk te
lopen, dat is: met minne. In het tweede woord: ‘zo’, maakt hij ons attent op de
manier van ons lopen, opdat wij wijselijk zouden lopen. Ten derden male richt
hij onze aandacht op het doel van onze wedloop en op het voorwerp waar wij
naartoe lopen, opdat wij er niet naast zouden grijpen, maar de zegekrans winnen
en bezitten.
Alle mensen
moeten de wedloop van de minne lopen: naar God of naar de schepselen; en geen
ding is zo vernuftig en zo subtiel als de wedloop van de minne. Daarom moet de
mens over zichzelf nadenken en beslissen. Indien de wedloop van zijn minne naar
God gericht is, dan alleen zal hij zeker zijn het doel te grijpen. Maar is die
wedloop naar de schepselen gekeerd, dan zal de mens zeker zijn doel missen,
want hij zal dan verliezen al wat hij mint. Zo kunt gij inzien dat wij allen
ergens heen moeten lopen.
Het is dan
ook goed dat wij onze wedloop zo ordenen dat wij, naar Paulus’ leer, vinden en
winnen al wat wij precies zoeken. Hierom zullen wij letten op een beeld van
deze wedloop die de profeet Mozes ons beschrijft, zoals die hem getoond werd
door God op de berg Sinaï. En dit staat te lezen in zijn tweede boek, dat heet:
de uittocht van de kinderen van Israël uit Egypte. En dit beeld dat ik bedoel,
is dat van de ark en van de tabernakel met alles wat daarbij hoorde. God gebood
die te bouwen volgens al de plannen die Hij aan Mozes op de berg zou tonen. En
hierin wilde God te midden van zijn volk meetrekken.
De profeet
Mozes beschrijft ons zeven punten die alle betrekking hebben op een goed
geordende wedloop van de minne. En in elk van die zeven punten wordt God
gevonden en is Hij aanwezig, en wel in steeds stijgende minne, in steeds dieper
ervaren en met groter wijsheid, al naargelang de mens hoger opklimt langs de
punten, die als zovele trappen zijn die bij de minne horen.
In het
eerste punt wordt de mens ontlast en bevrijd van alle zonden. Dit punt sluit al
de volgende in zich, als de mens geen gelegenheid voor deze punten gegund
wordt. In het tweede en derde punt wordt de zinnelijkheid van buiten en binnen,
in zeden en gevoelens, geordend naar de wil en de geboden van God.
In het
vierde en vijfde punt worden verstand en wil met wijsheid en met minne gesierd
tot de eer en de lof van God.
In het zesde
punt worden alle deugden volbracht naar de liefste wil van God. En door het
zevende punt valt men in rust. En dan zal men bezitten en omgrijpen, en
omgrijpende lopen en lopende omgrijpen; en dit is: eeuwig leven.