Maar wat baat u Gods hulp, broeders, als ge
zelf niet voelt dat ge bijna in al uw handelingen op de proef gesteld wordt: nu
eens door de trots, de ijdelheid of de hoge dunk die we van onszelf hebben, dan
weer door de jaloezie, de haat of de wraakzucht? Een andere keer tovert de
duivel u de smerigste en de gemeenste beelden voor ogen. Onder het gebed sleept
hij onze geest van de éne verstrooiing naar de andere – Overigens zult ge van
Adam tot nu toe geen enkele heilige vinden die niet door God werd beproefd, de
één zus, de ander zo, en de grootste heiligen het zwaarst. Wanneer zelfs Jezus
Christus aan de verlokkingen van de duivel blootstond, hoeveel te méér wij! Wij
moeten er te allen tijde op bedacht zijn, broeders. Ge zult me misschien willen
vragen wat nu eigenlijk de oorzaak van
onze beproevingen is. Wel, niets anders dan de schoonheid en de waarde van onze
ziel! De duivel begeert haar. Hij begeert haar zó hartstochtelijk, dat hij
desnoods twee verdoemenissen zou willen verduren om haar naar de hel te kunnen
sleuren.
We mogen nooit ophouden over onszelf te
waken, uit vrees dat de duivel ons zal verrassen op een ogenblik dat we er niet
op voorbereid zijn. Sint Franciscus vertelt ons dat de goede God hem eens liet
zien hoe zijn volgelingen door de duivel op de proef gesteld werden, vooral op
het gebied van de zuiverheid. Hij zag een troep duivels die niets anders deden
dan pijlen afschieten op zijn volgelingen. Sommigen pijlen keerden terug en
troffen de duivels zelf, die ze hadden afgeschoten. De getroffenen sloegen
onder vreselijk gehuil op de vlucht. Andere pijlen schampten af en vielen op de
grond zonder Franciscus’ volgelingen enig letsel te veroorzaken. Slechts enkele
pijlen troffen doel en doorboorden hun slachtoffers geheel en al. Wanneer de
duivel ons bekoort, zegt Antonius, moeten we hem met zijn eigen wapens trachten
te verjagen. Bekoort hij ons met hoogmoed, dan moeten wij ons haastig
vernederen voor God. Stelt hij onze zuiverheid op de proef, dan moeten we ons
lichaam en onze zinnen tuchtigen en onszelf nog zorgvuldiger bewaken. Wil hij
in ons een afkeer wekken voor het gebed, dan moeten wij nóg langer en nóg
aandachtiger bidden, en hoe vaker de duivel ons ertoe aanzet het gebed
achterwege te laten, hoe meer gebeden wij moeten verrichten.
Het meest te vrezen zijn de bekoringen
waarvan we ons niet bewust zijn. Sint Gregorius vertelt ons van een
kloosterling die lange tijd zeer vroom was geweest. Maar plotseling overviel
hem een hevig verlangen om het klooster verlaten en terug te keren in de
wereld. Hij meende dat God een andere bestemming voor hem had. – Vriend, sprak
Gregorius, het is de duivel. Hij kan het niet verkroppen dat je ziel hem
ontgaat. Bestrijd hem!
Maar nee, de ander bleef bij zijn mening.
Tenslotte kreeg hij verlof te gaan. Nog vóór hij echter vertrokken was, wierp
Gregorius zich op de knieën en smeekte de goede God dat zijn broeder op tijd
het juiste inzicht mocht krijgen. Nauwelijks had deze een voet over de drempel
van de kloosterpoort gezet of hij werd door een reusachtige draak overvallen.
O, broeders! Help! Schreeuwde hij. Hier is
een draak die me wil verslinden!
De andere monniken snelden toe en vonden de
ongelukkige languit op de grond, halfdood. Ze droegen hem het klooster binnen
en toen zag hij werkelijk in dat hij door de duivel was bekoord. Deze had zich
uit loutere woede in de vorm van een draak op de ziel geworpen, die de H.
Gregorius hem door zijn gebed afhandig had gemaakt. Laten we hieruit leren,
broeders, dat we vooral moeten vrezen voor bekoringen die we niet kennen. En we
zullen ze nooit leren kennen, als we de goede God niet om inzicht vragen.
Uit: Jean- Baptiste Marie Vianney, De
Preken van de heilige Pastoor van Ars