Voor Pilatus heeft Christus verklaard, dat Hij "in de wereld gekomen was om getuigenis af te leggen van de waarheid" (Joh. 18, 37). De Christen moet zich dus "niet schamen van onze Heer te getuigen" (2 Tim. 1, 8). In omstandigheden die vragen dat men voor zijn geloof getuigt, moet de Christen er ondubbelzinnig voor uitkomen, naar het voorbeeld van Paulus voor zijn rechters. Hij moet "zich steeds beijveren altijd een zuiver geweten te hebben voor God en voor de mensen" (Hand. 24, 16).
De verplichting van de Christenen om actief deel te nemen aan het leven van de Kerk, brengt hen ertoe getuigen te worden van het Evangelie en van de verplichtingen die daaruit voortvloeien. Dit getuigenis is een geloofsoverdracht in woord en daad. Het getuigenis is een daad van rechtvaardigheid die de waarheid staaft of openbaart:
Alle Christengelovigen, waar zij ook leven, moeten door het voorbeeld van hun leven en door het getuigenis van het woord, de nieuwe mens tonen die ze door het Doopsel hebben aangedaan, en de kracht van de heilige Geest die hen door het Vormsel versterkt heeft.
Het martelaarschap is het meest verheven getuigenis dat men van de waarheid van het geloof kan geven; het betekent een getuigenis dat reikt tot in de dood. De martelaar getuigt voor Christus, gestorven en verrezen, met wie hij door de liefde verbonden is. Hij getuigt van de waarheid van het christelijk geloof en de christelijke leer. Hij trotseert de dood in een houding van sterkte. "Laat me voedsel worden voor de wilde dieren. Door hen zal het mij gegeven zijn bij God te komen".
Zie rkdocumenten