Uit het geschrift van de heilige Ambrosius, bisschop van Milaan (†397), over de dood van zijn broer Satyrus
Zoals Adam de eersteling is van de dood, zo is Christus de eersteling van de verrijzenis.
‘Dit is de wil van mijn Vader, dat ieder die de Zoon ziet en in Hem gelooft, eeuwig leven bezit; en Ik zal hem doen opstaan op de laatste dag’ (Joh. 6, 40).
Wie spreekt deze woorden uit? Hij die door zijn dood vele lichamen van gestorvenen deed opstaan. Als we Gods woord niet geloven, mogen we toch wel zijn voorbeeld geloven! We mogen toch wel geloven wat Hij ons beloofd heeft, als we zien dat Hij zelfs volbrengt wat Hij niet beloofd heeft! Welke andere reden had Hij om te sterven, tenzij om te kunnen verrijzen? God kon immers niet sterven, maar ook zijn Zoon, zijn Wijsheid, niet. Aangezien echter alleen dat kan verrijzen wat eerst gestorven is, neemt Hij een menselijk lichaam aan dat sterfelijk is. Als dat lichaam sterft, volgens de wet van de natuur, dan pas kan wat gestorven is, verrijzen. Verrijzen is slechts mogelijk door een mens. Immers, zoals ‘door een mens de dood gekomen is, komt door een mens ook de opstanding van de doden’ (1 Kor. 15, 21).
De mens is dus verrezen, omdat hij gestorven is. De mens komt weer tot leven, maar het is God die tot leven wekt. Eens was Christus een mens naar het vlees, nu is Hij de God-in-alles. Nu kennen wij niet langer de Christus naar het vlees, maar bezitten wij in Hem de genade van het vlees, waardoor wij Hem erkennen als de ‘eersteling van hen die ontslapen zijn’ (1 Kor. 15, 20), als ‘de eerste die van de dood is opgestaan’ (Kol. 1, 8). ‘Eerstelingen’ zijn vruchten van dezelfde soort en wezensaard als de overige, maar zij worden als eerste gave aan God opgedragen om een rijkere oogst te verkrijgen. Zij zijn een godgewijde gave uit naam van alle andere, een plengoffer, als het ware, van de door God herstelde natuur. Zo is Christus de eersteling van hen die ontslapen zijn, niet alleen van hen die ‘in Christus’ ontslapen zijn en die, als het ware aan het doodslot onttrokken, in een vredige sluimer rusten, maar van alle gestorvenen. Want ‘zoals allen sterven in Adam, zo zullen ook allen in Christus herleven’ (1 Kor. 15, 22). Zoals dus Adam de eersteling is van de dood, zo is Christus de eersteling van de verrijzenis.
Allen zullen verrijzen, maar die algehele voorbestemming is geen reden om te wanhopen voor de rechtvaardige die dan juist de opperste beloning van een deugdzaam leven verwacht. Allen zullen weliswaar verrijzen, ‘maar ieder in zijn eigen rangorde’ (1 Kor. 15, 23), zoals de apostel Paulus zegt. De zegen van Gods goedheid is voor allen bestemd, maar de rangorde van de verdienste is verschillend. Het daglicht schijnt voor iedereen, de zon koestert alle mensen, de regen valt rijkelijk neer om ieders landerijen vruchtbaarheid te geven. Allen worden wij geboren, allen zullen wij verrijzen, maar zowel het leven als het herleven verlopen bij elk van ons in verschillende omstandigheden en naar verschillende genaden. ‘In een oogwenk, bij de laatste bazuin, zullen de doden verrijzen in onvergankelijkheid, en wij, wij zullen van gedaante veranderen’ (1 Kor. 15, 52). Meer nog: in de dood zelf rusten de enen, maar leven de anderen. Rusten is goed, maar leven is beter. Daarom spoort de apostel Paulus de rustenden aan tot het leven, waar hij zegt: ‘Ontwaak, slaper, sta op uit de dood, en Christus’ licht zal over u stralen’ (Ef. 5, 14).