Eerste lezing (Lev. 19,1-2.17-18)
Uit het boek Leviticus.
De Heer sprak tot Mozes:
“Zeg tot heel de gemeenschap van de Israëlieten:
Wees heilig, want Ik, de Heer uw God, ben heilig.
Wees niet haatdragend tegen uw broeder.
Wijs elkaar terecht:
dan maakt ge uw niet schuldig aan de zonde van een ander.
Neem geen wraak op een volksgenoot
en koester geen wrok tegen hem.
Bemin uw naaste als uzelf.
Ik ben de Heer.”
Tweede lezing (1 Kor. 3,16-23)
Uit de eerste brief van de heilige apostel Paulus aan de christenen van Korinte.
Broeders en zusters,
weet gij niet, dat gij Gods tempel zijt
en dat de Geest van God in u woont?
Als iemand de tempel van God te gronde richt,
zal God hem te gronde richten.
Want de tempel van God is heilig,
en die tempel zijt gij.
Laat niemand zichzelf iets wijs maken.
Als iemand onder u wijs meent te zijn
- wijs namelijk volgens de normen van deze tijd die voorbijgaat -
dan moet hij dwaas worden
om de ware wijsheid te leren.
De wijsheid van deze wereld is dwaasheid voor God.
Er staat immers geschreven:
“Hij vangt de wijzen in hun eigen sluwheid”,
en elders:
“De Heer kent de gedachten van de wijzen.
Hij weet hoe waardeloos ze zijn.”
Laat daarom niemand zijn heil zoeken bij mensen.
Want alles is het uwe,
of het nu Paulus is of Apollos of Kefas,
wereld, leven of dood,
heden of toekomst,
alles is van u,
maar gij zijt van Christus
en Christus is van God.
Evangelie (Mt. 5,38-48)
In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen:
“Gij hebt gehoord dat er gezegd is:
Oog om oog, tand om tand.
Maar Ik zeg u geen weerstand te bieden aan het onrecht,
maar als iemand u op de rechterwang slaat,
keer hem dan ook de andere toe.
Als iemand u voor het gerecht wil dagen
en uw onderkleed afnemen,
laat hem dan ook het bovenkleed.
Als iemand u vordert één mijl met hem te gaan,
ga er twee met hem.
Geef aan wie u vraagt,
en wendt u niet af als iemand van u lenen wil.
Gij hebt gehoord dat er gezegd is:
Gij zult uw naaste beminnen en uw vijand haten.
Maar Ik zeg u:
Bemint uw vijanden en bidt voor wie u vervolgen,
opdat gij kinderen moogt worden van uw Vader in de hemel,
die immers de zon laat opgaan over slechten en goeden
en het laat regenen
over rechtvaardigen en onrechtvaardigen.
Want als gij bemint die u beminnen,
wat voor recht op loon hebt gij dan?
Doen de tollenaars niet hetzelfde?
En als gij alleen uw broeders groet,
wat voor buitengewoons doet gij dan?
Doen de heidenen dat ook niet?
Weest dus volmaakt,
zoals uw Vader in de hemel volmaakt is.”