Eerste lezing (Sir. 15,15-20)
Uit het boek Ecclesiasticus.
Wanneer gij wilt, kunt gij de geboden onderhouden en het is ook verstandig te doen wat de Heer behaagt.
Hij heeft het vuur en water voor u neergezet:
gij kunt uw hand uitstrekken naar wat ge verkiest.
Vóór de mensen liggen het leven en de dood,
en wat een mens behaagt, wordt hem gegeven.
Want groot is de wijsheid van de Heer,
zijn macht is geweldig en Hij ziet alles.
Zijn ogen zijn gericht op wie Hem vrezen
en iedere daad van de mens is Hem bekend.
Hij heeft niemand bevolen te zondigen
en aan niemand verlof gegeven om kwaad te doen.
Tweede lezing (1 Kor. 2,6-10)
Uit de eerste brief van de heilige apostel Paulus aan de christenen van Korinte.
Broeders en zusters,
wij spreken onder de volmaakten over wijsheid,
maar dat is niet de wijsheid van deze wereld
of van de machten, die deze wereld beheersen,
waarvan de ondergang trouwens op handen is.
Wij verkondigen een goddelijke wijsheid,
die verborgen was,
het geheime plan,
door God van alle eeuwigheid ontworpen
en bestemd voor onze verheerlijking.
Geen van de machthebbers van deze wereld heeft ervan geweten.
Als zij ervan geweten hadden,
zouden zij de Heer der heerlijkheid niet gekruisigd hebben.
Dit zijn de dingen waarvan de Schrift zegt:
“Geen oog heeft ze gezien, geen oor heeft ze gehoord,
geen mens kan het zich voorstellen,
al wat God bereid heeft voor die Hem liefhebben.”
Maar aan ons heeft God het geopenbaard door de Geest,
want de Geest van God doorgrondt alles,
zelfs de diepste geheimen van God.
Evangelie (Mt. 5,17-37)
In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen:
“Denk niet dat ik gekomen ben
om Wet of Profeten op te heffen.
Ik ben niet gekomen om op te heffen,
maar om de vervulling te brengen.
Want voorwaar, Ik zeg u:
Eerder nog zullen hemel en aarde vergaan,
dan dat één jota of haaltje vergaat uit de Wet,
voordat alles geschied is.
Wie dus een van die voorschriften,
zelfs het geringste,
opheft en zo de mensen leert,
zal de geringste geacht worden in het Rijk der hemelen,
maar wie ze onderhoudt en leert
zal groot geacht worden in het Rijk der hemelen.
Ik zeg u: Als uw gerechtigheid
die van de schriftgeleerden en Farizeeën niet ver overtreft,
zult gij zeker niet binnengaan in het Rijk der hemelen.
Gij hebt gehoord dat tot onze voorouders is gezegd:
Gij zult niet doden.
Wie doodt zal strafbaar zijn voor het gerecht.
Maar Ik zeg u:
Alwie vertoornd is op zijn broeder,
zal strafbaar zijn voor het gerecht.
En wie tot zijn broeder zegt: raka,
zal strafbaar zijn voor het Sanhedrin;
en wie zegt: dwaas,
zal strafbaar zijn met het vuur van de hel.
Als gij uw gave komt brengen naar het altaar
en daar schiet u te binnen,
dat uw broeder iets tegen u heeft,
laat dan uw gave voor het altaar achter,
ga u eerst met uw broeder verzoenen
en kom dan terug om uw gave aan te bieden.
Haast u het eens te worden met uw tegenpartij,
zolang ge nog met hem onderweg zijt;
anders zou uw tegenpartij
u weleens aan de rechter kunnen overleveren,
en de rechter u aan de gerechtsdienaar,
en zoudt gij in de gevangenis worden geworpen.
Voorwaar, Ik zeg u:
Ge zult daar niet uitkomen,
voordat ge tot de laatste penning hebt betaald.
Gij hebt gehoord dat er gezegd is:
Gij zult geen echtbreuk plegen.
Maar Ik zeg u:
Alwie naar een vrouw kijkt om haar te begeren,
heeft in zijn hart al echtbreuk met haar gepleegd.
Indien uw rechteroog u tot zonde dreigt te brengen,
ruk het uit en werp het van u weg;
want het is beter voor u,
dat één van uw lichaamsdelen verloren gaat
dan dat heel uw lichaam in de hel wordt geworpen.
En als uw rechterhand u tot zonde dreigt te brengen,
hak ze dan af en werp ze van u weg;
want het is beter voor u,
dat één van uw lichaamsdelen verloren gaat
dan dat heel uw lichaam in de hel terecht komt.
Ook is er gezegd:
Wie zijn vrouw verstoot,
moet haar een scheidingsbrief geven.
Maar Ik zeg u:
Wie zijn vrouw verstoot,
behalve in geval van ontucht,
brengt haar ertoe echtbreekster te worden;
en wie een verstoten vrouw huwt,
begaat echtbreuk.
Eveneens hebt gij gehoord,
dat tot onze voorouders gezegd is:
Gij zult geen valse eed doen,
maar gij zult voor de Heer uw eden houden.
Maar Ik zeg u in het geheel niet te zweren;
noch bij de hemel, want dat is de troon van God;
noch bij de aarde, want dat is zijn voetbank;
noch bij Jeruzalem, want dat is de stad van de grote Koning.
Ook bij uw hoofd moet gij niet zweren,
want gij kunt niet een haar wit of zwart maken.
Maar uw ja moet ja zijn en uw neen, neen;
en wat daar nog bij komt is uit den boze.”