woensdag 31 augustus 2016

31 augustus H. Joseph van Arimatea en Nicodemus (Proprium Priorij Thabor) Liturgia Horarum

31 augustus
Eigen kalender van het Latijnse Patriarchaat van Jeruzalem en van de Kanunnikessen van het H.Graf te Sint Odiliënberg:

H. Joseph van Arimatea en Nicodemus


Ter inleiding

Joseph van Arimatea was een leerling van Jezus. Na de dood van Jezus vroeg hij om zijn lichaam en wikkelde dit in een rein lijnwaad en legde het in zijn nieuwe graf (Jo 19,38-42 en paralelplaatsen).
Nicodemus was een farizeeër en lid van het Sanhedrin. Hij kwam ’s nachts om met Jezus te spreken (Jo 3,1-21) Na de dood van Jezus heeft hij met Joseph van Arimatea het lichaam van Jezus begraven.

Lezing uit Liturgia Horarum - Getijdengebed

Uit het Commentaar van de H. Bonaventura, bisschop op het Evangelie van Johannes

Joseph van Arimatea en Nicodemus begraven het lichaam van Jezus

Joseph nam het lichaam van Jezus van het kruis af, en omdat hij dat niet kon tenzij met een toelating, daarom vroeg hij het en hij verkreeg het gevraagde en nam toen het lichaam van het kruis af.

“Hij vroeg verlof ”, omdat hij een leerling van Christus was, ofschoon in het geheim; daarom zegt de Schrift: “Hierna”, dat is na de voleinding van het lijden, “vroeg Joseph van Arimatea verlof aan Pilatus.” Arimatea is hetzelfde als Ramatha, het landgoed van Samuel en Anna. Joseph vroeg namelijk daarom “omdat hij een leerling was van Jezus, maar in het geheim, uit vrees voor de Joden.” Omdat, zoals hierboven wordt gezegd, “de Joden reeds een samenzwering op touw hadden gezet, opdat als iemand Christus zou belijden, hij uit de synagoge zou worden geworpen.” Ofschoon in het geheim, was hij toch een ware leerling, omdat hij Hem niet alleen levend, maar ook gestorven beminde. “Hij vroeg verlof,” zeg ik, “om Jezus’ lichaam te mogen afnemen,” dat is om het van het kruis af te nemen, “en hij verkreeg het;” daarom wordt gezegd: “En Pilatus stond het toe”, namelijk om het te begraven. “Hij kwam dus en nam het lichaam van Jezus af;” hij kwam namelijk van de plaats waar Pilatus was, naar het kruis en nam het lichaam af.

“Nicodemus, die” namelijk “Hem vroeger ’s nachts had bezocht kwam eveneens.” Het gaat over deze komst, waarin de reden van de komst wordt getoond, omdat ook hij een leerling was, ofschoon in het geheim: “meebrengend een mengsel van mirre en aloë,” dat is een balsem uit beiden samengesteld, welke het lichaam bewaarde voor het bederf. Hij geloofde immers, evenals de leerlingen, nog niet in de verrijzenis; toch beminde hij Hem zeer; vandaar zegt de Schrift: “ongeveer honderd pond;” want hij begreep nog niet wat in de vijftiende psalm wordt gezegd: “Gij zult uw Heilige het bederf niet laten zien.”

“Zij namen dan,” namelijk hijzelf en Joseph, het lichaam van Jezus en wikkelden het in lijnwaad tezamen met geurige kruiden,” dat is zalfden het geheel en al zoals “het onder de Joden bij begrafenis de gewoonte is,” namelijk eervol. Zij begroeven Hem niet als een veroordeelde, maar zoals het een gebruik is bij de Joden, zeer eervol, als een groot en bewonderenswaardig iemand.

“Nu lag er op de plaats waar Hij was gekruisigd, een hof en in de hof een nieuw graf,” en nieuw omdat namelijk daarin “nog niemand was bijgezet.” En zulk een graf was passend voor de Heer, opdat men niet zou menen dat de verrijzenis van een ander daar plaats vond, die daar met de Heer was. Augustinus zegt: “Zoals in de schoot van Maria niemand vóór Hem en niemand ná Hem werd ontvangen, zo is in dit graf niemand vóór Hen en niemand ná Hem begraven.”

“Daar het de vooravond van het Paasfeest van de Joden was,” en het aldus vanwege het naderende hoogfeest niet toegestaan was het lichaam verder te vervoeren, “legden zij Hem,” namelijk Jezus, “daarin neer, omdat het graf dichtbij was.” Augustinus wenst “dat men inziet dat de begrafenis verhaast was, aangezien het reeds avond werd en het vanwege de vooravond van het Paasfeest of vanwege de ‘cena pura’, zoals de Joden bij ons naar latijns gebruik dit noemen, het niet toegestaan was iets dergelijks te doen.”

Maar hier wordt de vraag opgeworpen: waarom ging geen van de leerlingen naar de Heer om Hem te begraven? Gij zegt, omdat zij uit vrees voor de Joden niet durfden: maar Joseph vreesde oneindig veel meer; hoeveel te meer had hij dan niet moeten weglopen.

De reden was zowel menselijk als goddelijk: menselijk omdat, alhoewel de leerlingen en Joseph de Joden vreesden, deze evenwel een edel persoon was en, omdat hij een bekende van Pilatus was, er op vertrouwde dat hij het lichaam verkreeg; de reden was goddelijk omdat wanneer de leerlingen zijn lichaam hadden begraven, de Joden waarschijnlijk een argument hadden om naderhand woedend te zijn.

Eveneens wordt de toewijding van Nicodemus geprezen, omdat hij immers in zo rijke mate balsem voor de goddelijkheid aandroeg, welke niemand ooit méér zou kunnen besteden aan het menselijk lichaam van Christus voor ons gekruisigd.

(S. Bonaventuræ, Opera omnia. Ad Aquas Claras 1893, t. VI, 502-503)

maandag 22 augustus 2016

22 augustus - H. Maagd Maria, koningin - Liturgia Horarum

De liturgische viering van Maria als koningin, door paus Pius XII bij gelegenheid van het Maria jaar 1953-1954 ingevoerd, sluit nauw aan bij het feest van 15 augustus: door de herdenking van de tenhemelopneming van Maria erkent de kerk de verheerlijking van Jezus’ moeder.

Op deze dag viert zij Maria als koningin van hemel en aarde, die in haar moederliefde een voorspreekster is voor alle mensen op hun weg naar de heerlijkheid van de kinderen Gods.
 
Uit een preek van de heilige Amadeüs, bisschop van Lausanne († 1159)
 
Koningin van de wereld en van de vrede.
 
Zie hoe de bewonderenswaardige naam van Maria terecht al voor haar tenhemelopneming schitterde over heel de aarde en hoe haar grote roem zich al overal verspreid had, voordat zij in haar luister verheven werd tot het hoogste des hemels. Het was immers passend dat de Moedermaagd, ook wegens de eer die haar Zoon toekomt, eerst over heel de aarde heerste en toen pas ten volle de hemelse roem deelachtig werd; dat zij hier beneden wijd en zijd aanzien genoot om daarna in de hemel de volheid van de heerlijkheid binnen te gaan. Zoals zij groeide in deugdzame levenswandel, zo werd zij door de Geest van de Heer tot steeds grotere luister gebracht.
Al tijdens haar leven op aarde genoot zij de voorsmaak van haar toekomstig rijk, nu eens door zich tot God te verheffen in onuitsprekelijke verhevenheid, dan weer door in grenzeloze liefde voor haar naasten te zorgen. Daarom bewezen de engelen haar herhaaldelijk hun diensten en eerden de mensen haar vol overgave. Gabriël stond haar terzijde samen met de engelen; Johannes was verheugd dat bij het kruis hem als maagdelijke apostel de Maagd als moeder werd toevertrouwd en hij diende haar samen met de apostelen. Vol blijdschap zagen de eerstgenoemden Maria als hun koningin, de laatsten haar als hun meesteres; en beiden gehoorzaamden haar trouw en toegewijd.
Maar tronend in de hoogverheven burcht van deugden en overvloeiend van een zee van goddelijke genadegaven, liet zij de peilloos diepe bron van haar weldaden, waarin zij allen overtrof, het gelovig en dorstend volk in zeer rijke stroom toevloeien. Want zij bracht gezondheid en genezing naar lichaam en ziel, machtig als zij was mensen op te wekken van de lichamelijke en geestelijke dood. Wie keerde niet blij en verheugd naar huis terug, nadat zijn wens dank zij de moeder van de Heer in vervulling was gegaan?
Rijk aan zulke milde gaven, deed de bruid rivieren van vrede en stromen van genadegaven vloeien. Maria is immers de moeder van de enige Bruidegom, vol innemendheid en tedere verrukking. Zij is als een bron in het geestelijk paradijs en als een put van levend en levenwekkend water dat onstuimig stroomt van de goddelijke Libanon. Zo komt onder hemelse stuwing een vloed van vrede en genadegaven vanaf de berg Sion naar alle omliggende en afgelegen volken. Toen dus de Maagd der maagden door God en haar Zoon, de Koning der koningen, de hemel werd binnengeleid onder vreugdevol gejubel van de engelen en aartsengelen en onder instemmende lofzangen van de hemel, ging de profetie in vervulling van de psalmist, toen hij tot de Heer sprak: ‘Naast u staat de koningin, getooid met goud uit Ofir’ (Ps. 45 (44), 10b).

vrijdag 19 augustus 2016

Johannes Ruusbroec, Kanunnik van Sint Augustinus en mysticus *1293 Ruisbroek - + 1381 Klooster Groenendaal



De kloosterling draagt Christus’ kleed 7
Het kleed zonder naad (3)

In Tabernakel geeft Ruusbroec van de bintbalken, die Mozes aan het tabernakel moest maken, en die hij met gouden platen moest beslaan en overdekken, deze allegorische toepassing: al onze werken moeten met karitate overdekt en overvormd zijn, gelijk ook Gods gaven met zijn Minne overdekt en overvormd zijn. Wij moeten aan God al onze werken geven, overdekt met onze minne, willen wij zijn gaven, overdekt met zijn Minne, ontvangen. En deze dubbele minne, aldus beoefend, dat is karitate, waar heel ons geestelijk leven in bestaat (II, 90). Te voren had hij geschreven: “Deze eeuwige band der karitate geeft ons minne en hij vordert ook onze minne, en hijzelf is minne. Want deze karitate brengt het minlijk ingeesten te weeg tussen God en ons, dat voortdurend werken moet. Dit onderling ingeesten is juist ons geestelijk leven; en dit is onze karitate, en het is Gods Minne en de onze in één vergaderd: dat wordt beduid door de gouden platen die al Gods gaven en al onze werken overvormen en bedekken” (II, 90).
Daarna ontwikkelt Ruusbroec ter verklaring van dit wederzijds ingeesten, een uitgewerkte vergelijking met het in- en uitademen van de licht, wat ons lichaam in het leven houdt: zo leeft onze ziel van het inademen van Gods Minne met zijn gaven, en het uitademen van onze minne met onze werken.
Dit liefdeleven nu, dat wij in deelhebbing aan Christus’s karitate beoefenen, ziet Ruusbroec verzinnebeeld in het kleed zonder naad, omdat die liefde ons verenigt met Christus en met al zijn ledematen. De voornaamste uitwerking hiervan is een jubel des harten omdat geen schepsel ons tegen onze wil van deze Christus-liefde en dit medeleven van Christus’ minne in de heilige Kerk kan scheiden.
Hier volgen dan Ruusbroec’s eigen woorden in de XII Beghinen:
“Christus is ook nog uitgedost en gekleed met een rok gans zonder naad gewezen. Dit kleed behoort Hem alleen toe van nature, zo van Vaders als van Moeders wege; aan ons behoort het slechts uit genade, wanneer wij n.l. Christus’ volgelingen zijn en met Hem verenigd in het christen geloof en in karitate. Als wij er in volharden tot de dood zijn wij met Hem bekleed. Men kan die edele rok niet scheuren noch verdelen: want wij zijn allen levende ledematen en Hij is ons Hoofd. Zijn rok valt ons met het lot der heilige Kerk ten deel: zo zijn we dus allen gekleed met één kleed, dit is met Christus.
Daardoor kunnen wij zien, kennen en beminnen, smaken en ervaren met blijde geest: de eeuwige karitate en de glorievolle wisselwerking die bestaat tussen God en de edele ziel van onze Heer Jezus Christus; dat is de heerlijkheid van het kleed waarmede wij gekleed zijn ter eeuwiger ere Gods. Dat geeft die onbeschrijfelijke blijdschap en vreugde, die de apostel Paulus deed uitroepen: ‘Wie kan ons scheiden van de liefde Gods, die leeft in Christus Jezus?’ (Rom 8, 33.39); hij bedoelt: al wat schepsel is en beneden God kan ons niet scheiden van de liefde, die geoefend wordt tussen God en Jezus Christus onze lieve Heer, die ons eeuwig leven is, als wij met Hem volharden in eeuwige minne” (XII B., IV, 150).

donderdag 18 augustus 2016

Johannes Ruusbroec, Kanunnik van Sint Augustinus en mysticus *1293 Ruisbroek - + 1381 Klooster Groenendaal


De kloosterling draagt Christus’ kleed 7
Het kleed zonder naad (2)
Aan deze volheid van karitate hebben wij deel, als ledematen van het Mystieke Lichaam, waarvan Christus het Hoofd is. Wij ontvangen deze deelhebbing in het heilig Doopsel, waarin de ‘bekering’ der ziel tot God op bovennatuurlijke wijze plaats vindt. Ruusbroec beschrijft dit eerste samentreffen dit ‘ontmoet’ van God en de ziel aldus: “Waar God en de ziel elkaar in de eenheid van minne ontmoeten, daar geeft God het licht zijner genade boven de tijd, en de ziel van haar kant geeft haar vrije toekeer, door de kracht der genade, in een korte tijdstond; en daar wordt in de ziel karitate geboren tussen God en de ziel. Want karitate is een minne band tussen God en de minnende ziel” (Brulocht, I, 109). In navolging van die van Christus zal ook onze karitate een dubbele oefening omvatten, opwaarts tot God en nederwaarts tot de medemensen (1). Deze karitate moet ook al de andere deugden bezielen, sieren, overvormen. Zoals al Christus’ werken, daden en deugden, door zijn geschapen, maar in volheid ontvangen karitate ‘overvormd’ waren, zo moet ook onze deugdbeoefening door Christus’ karitate worden overvormd, er een gedeeltelijke, onvolmaakte, in tijd en ruimte verspreide en beperkte beleving van worden. Daardoor groeien wij in genade d.i. in deelhebbing aan Christus’ volheid van genade; daardoor leven wij van zijn leven; dat is in waarheid ons geestelijk leven.

(1) In zijn 17de Homelie in Evang. Luc. zegt de H. Gregorius de Grote: “Er zijn twee geboden van de christen: de liefde tot God en tot de naaste. Om caritas te hebben moeten er minstens twee termen zijn. Niemand kan toch in eigelijke zin caritas tegenover zichzelf hebben, doch de liefde moet op een ander gericht zijn om caritas te zijn”. Wellicht beantwoordt in Ruusbroerc’s terminologie de benaming ‘liefde’ nog best aan het Latijnse ‘dilectio’, ‘minne’ aan ‘amor’ en ‘karitate’ aan ‘caritas’.

dinsdag 16 augustus 2016

Attentie! Mogelijkheid voorinschrijving boek geschiedenis basiliek Sint Odiliënberg



Diesse heylighe berch inde schoen kercke

Uniek boek geschiedenis basiliek Sint Odiliënberg

Ter gelegenheid van het gereedkomen van de restauratie en de komst van twee apostelbeelden laat het kerkbestuur een boek over de basiliek maken waarin enkele verrassend nieuwe ontdekkingen aan bod komen sinds de verheffing tot basiliek in 1957 en de jongste inzichten worden gepresenteerd.

In 2015 werd de oude, uit de achtste eeuw daterende kerk van St. Odiliënberg, dankzij subsidies van de provincie Limburg, de gemeente Roerdalen, het bisdom Roermond en het Prins Bernard Cultuurfonds gerestaureerd. De leien van het dak van dit rijksmonument zijn vernieuwd, de buitenmuren opnieuw gevoegd en waar nodig, zijn slechte natuurstenen vervangen. Tevens zijn er plannen gemaakt voor een andere inrichting van de kerk die in de loop van de tijd zullen worden gerealiseerd. De installatie van een nieuw verwarmingssysteem heeft hierbij prioriteit. Ook is de beplanting van de kerkberg opgeschoond.

Bijzonder is dat twee beelden van de apostelen Jacobus en Johannes uit de twaalfde eeuw die bij een vorige restauratie waren gevonden en in 1887 tot delging van de kosten waren verkocht aan het – toen nieuwe – Rijksmuseum te Amsterdam, weer zullen terugkeren in onze kerk. Deze twee zandstenen apostelreliëfs hebben daar 130 jaar lang op een zaal gestaan als de op een na oudste Nederlandse beelden in de collectie.

Diesse heylighe berch inde schoen kercke. Een geschiedenis van de basiliek van Sint Odiliënberg is een bijzonder boek geworden, dat in belangrijke opzichten afwijkt van eerdere uitgaven. Dit boek – in eerste instantie bestemd voor de parochianen van Berg en bewoners uit de Roerstreek – is zoveel mogelijk geplaatst in samenhang met de dorps- en streekgeschiedenis. Oud-Bergenaren zullen hierin veel punten van herkenning vinden die herinneringen oproepen aan hun eigen roomse jeugd. Voor de levendigheid zijn fragmenten van authentieke bronnen opgenomen. Niet alleen wordt zoveel mogelijk recht gedaan aan eerdere bouwcampagnes en de verschillende restauraties, maar ook de rol van de parochie, haar weldoeners en subsidieverstrekkers uit vroeger tijden beschreven. Uiteraard zijn de heiligenlevens van Wiro, Plechelmus en Orgerus, de patroonheiligen van deze kerk, nog eens kritisch tegen het licht gehouden aan de hand van recente studies.

Al met al wordt Een geschiedenis van de basiliek van Sint Odiliënberg een rijk boek waarin veel materiaal is bijeengebracht en toegankelijk gemaakt, zowel aan oude bronnen en recente literatuur, als een nieuw beeldmateriaal. Dit boek is een must voor iedereen die zijn hart aan Diesse heylighe berch inde schoen kerkcke heeft verpand. Het boek is interessant voor iedereen die geïnteresseerd is in de geschiedenis van de prachtige kerk van Berg door de eeuwen heen. Voor wie alleen maar graag de mooie foto’s en illustraties bekijkt en de betekenis en achtergrond ervan wil weten, wordt het plezier om door het boek te bladeren. Het boek – uiteraard in full colour – en de grootte (30 cm x 22,50 cm) doen de foto’s en illustraties goed tot hun recht komen.
Het boek is een uitgave van het kerkbestuur van de parochie H.H. Wiro, Plechelmus en Orgerus te St. Odiliënberg. Auteur, is Drs. Jaak Slangen, die eerder lid was van de Basiliekwacht en één van de organisatoren van de studiedag en tentoonstelling in 2007 ‘Van Frankisch klooster tot basiliek’ in het kader van de jubileumviering. De vormgeving wordt verzorgd door hoenenvandooren, Sint Odiliënberg.

Voorintekening
Het boek kan via de website www.basiliekodilienberg.nl besteld worden of per briefje met naam, adres en telefoonnummer in brievenbus van parochiebureau Kerkplein 11, 6077 AA te St. Odiliënberg. De voorintekenaars zullen met naam en woonplaats in het boek worden vermeld.
Tot en met 31 oktober 2016 geldt de speciale voorintekenprijs van € 24,95 daarna zal de normale prijs van € 29,95 gelden. Het boek is verder te koop in het Heemkundemuseum en Priorij Thabor in Stin-Odiliënberg, bij Cube in Posterholt en de boekhandels Antiquariaat Boom en De Plantage in Roermond. Verwachte datum van uitgave: eind 2016 (vóór de feestdagen)