zaterdag 6 augustus 2016

Johannes Ruusbroec, Kanunnik van sint augustinus en mysticus *1293 Ruisbroek - + 1381 Klooster Groenendaal


De kloosterling draagt Christus’ kleed 6
4. Het bloedig kleed van ’s Heren passie IX

Wij laten nu het laatste deel van Ruusbroec’s verhandeling over Christus’ bloedig kleed hier, gedeeltelijk letterlijk, gedeeltelijk geresumeerd, volgen:
“Begrijp de ware toedracht van dit leven. Zo gij in uw geest eenheid met God in liefde wil vinden en bezitten, dan moeten uw redelijke wil en al uw vermogens inwendig verenigd zijn met zijn wil, bereid om zijn wet en gebod te onderhouden en te beleven. Christus spreekt aldus tot ons allen: ‘Als gij mijn geboden onderhoudt, zult gij in mijn liefde blijven, evenals Ik de geboden van mijn Vader heb onderhouden en in zijn liefde blijft’(Jo., 15,10). Een verheven leven kan niet bestaan zonder de ootmoedige gehoorzaamheid van het deugdenleven. Daarvan spreekt Sint Paulus tot ons allen: ‘Hebt die gezindheid in u, welke ook in Christus Jezus is. Want Hij was de Zoon van God en Hij heeft Zichzelf vernederd en de gedaante van een slaaf aangenomen en Hij was gehoorzaam tot de dood van het kruis. En daarom is zijn naam verheerlijkt boven alle namen, en in zijn naam buigen alle knieën van hemelse, aardse en onderaardse wezens’ cf. Phil., 2,5-12; niet letterlijk)”. Nu citeert Ruusbroec verschillende teksten, waarin Christus door de Vader zijn Zoon, de welbeminde, wordt genoemd (Ps. 2,1; Mt. 3,17; Ps. 110,1; Ps., 128,4), als ontwikkeling van de bovengeciteerde tekst van Paulus: “Hij was de Zoon van God”; en daarna om zijn vernedering met ’n schriftuurtekst te vertolken, schrijft hij: “Daarentegen heeft Jezus zelf verklaard, bij monde van de profeet: ‘Ik ben een aardworm en geen mens, door de wereld bespot, veracht door het volk’ (Ps., 22,7)
“God heeft onze mensheid in Christus verheven, verheerlijkt en geadeld boven wat Hij geschapen heeft in hemel of op aarde. En Christus heeft zichzelf in onze mensheid onder alle schepselen vernederd, en Hij heeft Zich met een worm vergeleken, die van het slijk der aarde leeft en groeit; Hij heeft bovendien Zichzelf verzaakt naar zijn mensheid en zijn eigen wil gedood in de wil van zijn Vader; zo is Hij één wil met Gods wil. En Hij heeft zijn geschapen geest in liefde als het ware gedood, te niet gedaan en verteerd; en zo is Hij één geest met Gods Geest.”
“Zie dat is onze edele worm, die gesproten is uit de aarde van de reine Maagd Maria. Hij heeft zijn geschapen wil gedood en vernietigd in minne, en zo heeft Hij vrijheid in God gevonden. Hij is één met Gods wil en met God liefde. Dat is zijn mantel, die tegelijk purper en scharlaken rood is: daarmede is Hij zelf gekleed, en ook allen, die met Hem verenigd zijn in liefde”
(XII Beghinen, IV, 148-149).


Wordt voortgezet met drie afleveringen van een laatste uitwerking van Ruusbroecs beschouwing van Christus’ kleed: Het kleed zonder naad.