zondag 7 augustus 2016

Johannes Ruusbroec, Kanunnik van Sint Augustinus en mysticus *1293 Ruisbroek - + 1381 Klooster Groenendaal


De kloosterling draagt Christus’ kleed 7

Het kleed zonder naad (1)

Verzinnebeeldt het bloedig kleed de hoogste liefde die Christus tot zijn Vader koesterde en die Hem, door gehoorzaamheid tot de dood toe, in de innigste eenheid van wil en minne verhief, dan ziet Ruusbroec in het kleed zonder naad, waarover de soldaten onder het kruis het lot wierpen, en dat, zo zegt hij, door dit lot aan de heilige Kerk ten deel viel, de onverbreekbare eenheid van alle gelovigen met Christus, doordat zij delen in zijn ‘karitate’, en onafscheidbaar met die ‘karitate’ verenigd zijn.

Een speciale toepassing op de kloosterstand lijkt mij hier niet evident voorhanden noch bedoeld. Maar, opgenomen als het is in heel deze verhandeling over het kloosterleven, mag men er een nieuwe bevestiging in zien van Ruusbroec’s opvatting, de stand der evangelische raden als integrerend, onafscheidelijk onderdeel van de heilige Kerk beschouwt: er mag geen scheur of scheiding in deze rok zonder naad der heilige Kerk voorkomen. Het leven in de wereld of in het klooster, de weg der geboden en het verholen pad der raden zijn slechts varianten van het leven Christi, dat door de Kerk wordt voortgezet. Christus aandoen, zich met zijn kleed omgorden, Christus navolgen en innerlijk beleven, zijn gezindheid overnemen, zijn gevoelens delen, mede opgenomen zijn in Christus’ onophoudelijke liefde beoefening tegenover de Vader en de mensen: dat is het wezen zelf van het geestelijk leven en het is bij voorbaat ons eeuwig leven.

Het vergt enige opheldering waarom Ruusbroec hier niet zozeer in het algemeen van Christus’ minne gewaagt, dan wel zijn ‘karitate’. Hoewel de termen ‘minne, liefde, karitate’ niet altijd scherp en consequent onderscheiden begrippen dekken, kan men toch vrij veilig als hoofdzakelijk onderscheid aangeven, dat karitate op de geschapen liefde van Christus voor zijn Vader en de mensen slaat. Minne wordt ook wel daarvoor aangewend maar heeft toch een breder toepassingsveld. Zo zal b. v.  de Heilige Geest wel ‘minne’ doch niet karitate heten. (1)

In Christus zijn tweeërlei soorten liefde te onderscheiden: de ene ongeschapen, de andere geschapen. Dit legt Ruusbroec in de Brulocht klaar uit: “De reden, waarom God mens werd, was zijn onbegrijpelijke minne en aller mensen nood… De reden, waarom Christus, naar zijn Godheid en ook naar zijn mensheid, al zijn werk op aarde verrichtte… is zijn goddelijke minne, die ongemeten is, en de geschapen minne, die karitate heet, en die Hij in zijn ziel bezat krachtens zijn vereniging met het eeuwig Woord en de volkomen gave van zijn Vader” (Br., I, 110). (2)
Iets verder: “Deze karitate hield de hoogste vermogens in Christus’ ziel in een stilheid en een genieten van dezelfde zaligheid, die Hij thans geniet; dezelfde karitate hield Hem zonder ophouden opgericht tot zijn Vader, met eerbied, met minne, met lof- en eerbewijzen, met innige gebeden voor alle mensen nood, met het opdragen van al zijn werken ter ere van de Vader. Deze zelfde karitate deed Christus nedervloeien met minnelijke trouw ten gunste van alle noden der mensen, zowel lichamelijke als geestelijke; en hierdoor gaf Hij aan alle mensen het voorbeeld van wat zij moeten doen. Christus’ karitate kunnen wij niet ten gronde uit