10 augustus
De passie van de heilige
Laurentius, martelaar en diaken van de kerk van Rome
Weinig heiligen zijn in de Kerk zo zeer vereerd als
deze martelaar, die onder keizer Valerianus op 10 augustus 258 zijn bloedig
getuigenis gaf voor Christus. Hij werd begraven in de catacombe van Cyriaca, en
keizer Constantijn de Grote bouwde boven zijn graf een kapel. Paus Pelagius II
breidde op het einde der zesde eeuw die kapel uit tot een driebeukige basilica:
de Sint Laurentius-buiten-de muren die tot op heden een van de zeven hoofdkerken van Rome is. Lag
deze hoofdkerk buiten de stad, binnen de muren werden er nog vier aan de
populaire heilige gewijd. Zijn naam werd opgenomen in de Canon van de H. Mis.
De vervolging van keizer Valerianus begon reeds in
257, maar werd in het volgend jaar veel scherper. Bij rescript van genoemde
keizer werd n.l. bepaald, dat alle bisschoppen, priesters en diakens, zonder meer ter dood gebracht moesten worden. Sixtus
(+258), de bisschop van Rome was reeds slachtoffer geworden: overvallen tijdens
een liturgische plechtigheid in het de catacomben van Callixtus en onthoofd. Zes
diakens werden ongeveer gelijktijdig met hem gedood. Hun gedachtenis staat op 7
augustus op de Romeinse kalender.
Het aantal diakens in Rome was lange tijd tot zeven
beperkt, voor ieder kerkelijk district een. Behalve de bediening van het altaar
en de hulp die zij in andere liturgische bedieningen de paus moesten verlenen,
hadden de Romeinse diakens het beheer van de tijdelijke goederen van de Kerk
van Rome. Uit de competente diakens van Rome werd soms eerder dan uit de rangen
van de priester een paus gekozen.
Diaken Laurentius werd pas drie dagen later gedood.
Hij was aangesteld over de schatten van de Kerk,
die niet gering kunnen geweest zijn: bekend is immers, dat behalve de veelvuldige en niet
karige bedelingen van de arme leden der Romeinse kerk ook over het hele rijk
liefdegaven vanuit Rome gezonden werden. Volgens de H. Ambrosius werd
Laurentius gesommeerd de schatten van de Kerk uit te leveren. Na een driedaags
uitstel kwam hij zijn goud en zilver aan de rechter tonen: het waren de
armen die door zijn liefdevolle zorgen
waren geholpen, waaruit de H. Augustinus concludeert: “de grote rijkdommen van
de christenen zijn de noden van de armen”.
Hoe de marteling in de nacht van 9 op 10 augustus
verliep is vastgelegd in het Sacramentarium
leonianum (Mens. Aug., XXI) door paus
Leo de Grote (+ 461) op de volgende aangrijpende wijze: “Toen de razernij van
de heidense machten woedde tegen de meest uitgelezen ledematen van Christus, en
zich voornamelijk richtte tegen hen, die bekleed waren met de priesterlijke
macht: toen verhief zich de goddeloze vervolger tegen de Leviet Laurentius, die
uitmuntte niet alleen door de bediening der heilige Sacramenten, maar ook door
het beheer der kerkelijke bezittingen: hij beloofde zich een dubbele buit uit
het grijpen van één man: want, als hij hem kon brengen tot het overleveren van
het godgewijde geld, dan bracht hij hem meteen tot afval van het ware geloof.
Een dubbele prikkel zet de man aan, de geldgierige, de hater der waarheid: de
geldzucht, om zijn goed te roven, de goddeloosheid, om hen Christus te
ontnemen. Hij eist, dat hem de ongerepte bestuurder van het heiligdom de kerkschatten,
waarnaar hij hunkert in zijn geldzucht, zullen worden aangebracht. En de
rechtschapen Leviet toonde hem, waar hij ze in veiligheid had gebracht, en
voert hem tegemoet talrijke scharen van heilige armen, wier leeftocht hij
gemaakt had tot bewaarplaats van onvergankelijke schatten, die des te veiliger
gespaard waren, naarmate het uitgeven er van heiliger bleek te zijn. In zijn
roofzucht teleurgesteld wordt hij woedend, en brandend van haat tegen die
godsdienst, die zulk een gebruik van rijkdom ingevoerd had, maakt hij zich op,
om hem zijn grotere schat te ontroven, daar hij geen schatten van geld gevonden
had; om hem te ontnemen dat pand, waardoor hij op heiliger wijze rijk was. Hij
beveelt Laurentius Christus te verzaken, en hij gaat die standvastige zielenkracht
van de Leviet met wrede folteringen op de proef stellen: en als de eerste niets
bereiken, dan volgen hevigere: hij laat zijn gekneusde ledematen, reeds
verscheurd door talrijke geselslagen, op het vuur roosteren; zó dat op de
ijzeren rooster, die door de onafgebroken gloed eigenlijk had moeten verzengen,
door het beurtelings omdraaien der ledematen, de foltering heviger en de
strafuitoefening langduriger werd. Maar niets bereikt gij, geen stap komt gij
verder woeste wreedheid! De sterfelijke stof wordt onttrokken aan uw
folteringen, en terwijl Laurentius naar de hemel gaat, schiet gij te kort met
uwe vlammen. De liefde tot Christus kan niet overwonnen worden door de vlam, en
het vuur, dat van buiten zengde, was trager dan dat, dat van binnen ontgloeide.
Gewoed hebt gij, o vervolger, tegen de Martelaar: gij hebt gewoed, maar groter
hebt gij gemaakt zijn zege, door zijn pijn te vermeerderen. Want wat heeft uw
schepzinnigheid uitgevonden dat niet strekt tot heerlijkheid van de
overwinnaar, wanneer zelfs de werktuigen van de foltering geworden zijn tot
eretekenen van de overwinning!”
We zien hier, hoe de Romeinse paus Leo nog na twee eeuwen trots is op de Romeinse martelaar, die zich geofferd heeft om de liefde to Christus, maar ook om de liefde voor de lijdende ledematen van Christus, de armen. Hij wordt vereerd als patroon der armen, maar kon het ook worden als patroon van armenverzorgers, omdat hij zijn persoon in dienst stelde van de armen. Paus Leo besluit zijn preek aldus: “Verheugen wij ons dus, zeer geliefden, met een geestelijke vreugde, en juichen wij in de Heer om het zo gelukkige einde van deze edele man: Deus mirabilis in sanctis suis - God is wonderbaar in zijn heiligen, in wie Hij ons hulp gaf en een voorbeeld. En zozeer heeft Hij zijn heerlijkheid over de hele wereld doen schitteren, dat in de glans van de schittering der levietische lichten, van de opgang der zon tot aan haar ondergang, zo verheerlijkt als Jeruzalem is door Stephanus, zo is Rome verheerlijkt door Laurentius.”