maandag 15 augustus 2016

Liturgia Horarum – Getijdengebed - Uw lichaam is heilig en vol glorie



15 augustus
Maria Tenhemelopneming

  
Uit de Apostolische Constitutie ‘Munificentissimus Deus’ van Paus Pius XII

Uw lichaam is heilig en vol glorie

De heilige Vaders en grote leraren hebben in hun homilieën en gebeden, welke zij op het feest van Maria’s Tenhemelopneming voor het volk hielden, de leer van de Tenhemelopneming als door de christengelovigen reeds gekend en aanvaard besproken. Zij hebben die leer duidelijker verklaard, haar zin en inhoud diepzinniger uiteengezet, terwijl zij vooral datgene helderder in het licht stelden: dat namelijk dit feest niet alleen de herinnering is aan het feit, dat het ontzielde lichaam der zalige Maagd Maria op geen enkele wijze aan het bederf onderhevig is geweest, maar ook de gedachtenis aan haar triomf over de dood en haar hemelse verheerlijking, naar het voorbeeld van haar eniggeborene Jezus Christus.

Als dus de H. Johannes Damascenus, die bij uitstek de grote heraut van de overlevering omtrent deze waarheid is, als hij de lichamelijke ten hemelopneming der zegenrijke Moeder Gods met haar andere gaven en voorrechten vergelijkt, roept hij met hartstochtelijke welsprekendheid deze woorden uit: ‘Het was nodig, dat zij die bij het baren haar maagdelijkheid ongerept bewaarde, haar lichaam ook na de dood zonder enig bederf behield. Het was nodig, dat zij die de Schepper als kind in haar schoot gedragen had, in de goddelijke woontent zou verblijven. Het was nodig, dat de bruid, die door de Vader verloofd was, in het hemels bruidsvertrek zou wonen. Het was nodig, dat zij, die naar haar Zoon aan het kruis had opgekeken, en daarbij het lijdenszwaard, dat zij bij de geboorte van haar Kind was ontvlucht, in haar borst gestoken kreeg, haar Zoon naast de Vader zetelend zou aanschouwen. Het was nodig, dat de Moeder Gods zou bezitten wat aan het Zoon-zijn verbonden is, en dus door ieder schepsel als Moeder van God en diens dienstmaagd zou geëerd worden’.

Het was de mening van de H.Germanus van Konstantinopel, dat de vrijwaring van het lichaam van de Moeder Gods en Maagd Maria voor ontbinding en haar opneming ten hemel niet alleen met haar goddelijk moederschap in overeenstemming waren, maar ook met de bijzondere heiligheid van haar maagdelijk lichaam: ‘Gij verschijnt, volgens het woord van de H. Schrift, in schoonheid; en uw maagdelijk lichaam is geheel heilig, geheel kuis, geheel Gods woonverblijf. Zodat het ook om deze reden later niet tot stof kan vergaan; ofschoon als zodanig een menselijk lichaam, is het toch veranderd en opgeheven tot een verheven leven van onvergankelijkheid, dat lichaam is ook levend en glorierijk, ongedeerd en deelachtig aan het volmaakte leven’.

En een ander zeer oude schrijver beweert: ‘Dus wordt zij als de roemrijkste Moeder van onze Verlosser en God Christus, die leven en onsterfelijkheid uitdeelt, door Christus zelf in leven gehouden, in eeuwigheid naar haar lichaam in onvergankelijkheid aan Hem gelijk, die haar uit het graf opwekte en tot Zichzelf opnam op de wijze die Hem alleen bekend is’.
Al deze bewijsvoeringen en beschouwingen der heilige Vaders steunen in laatste instantie op de H. Schrift. Deze immers stelt ons de zegenrijke Moeder Gods voor ogen als ten nauwste verenigd met haar goddelijke Zoon, en te allen tijde aan zijn lot deelachtig.
Vooral verdient vermeld te worden, dat vanaf de tweede eeuw de Maagd Maria door de heilige Vaders wordt voorgesteld als de nieuwe Eva ten opzichte van de nieuwe Adam, zij het op ondergeschikte wijze, ten nauwste verbonden in de strijd tegen de hellevijand. Een strijd, die zoals in het proto-evangelie voorspeld wordt, bekroond zou worden met de meest volkomen overwinning op de zonde en op de dood; beide immers worden in de brieven van de Apostel van de heidenen in een adem genoemd. Daarom, zoals de glorievolle opstanding van Christus uit het graf een wezenlijk bestanddeel is, ja zelfs het triomfale slotstuk vormt van Christus’ overwinning, zo moest ook de strijd, die de H. Maagd vereend met haar Zoon voerde, met de verheerlijking van haar maagdelijk lichaam bekroond worden. Want zoals dezelfde Apostel zegt: Zodra het sterfelijke met onsterfelijkheid is bekleed, wordt het woord vervuld, dat geschreven staat: De dood is verzwolgen in overwinning.
De hoogverheven Moeder Gods, met Jezus Christus vanaf alle eeuwigheid in een en hetzelfde besluit der voorbestemming op geheimzinnige wijze verbonden, de onbevlekte in haar ontvangenis, de ongerepte maagd in haar goddelijk moederschap, de edelmoedige gezellin van die goddelijke Verlosser, die de volle triomf behaalde over de zonde en haar gevolgen, heeft daarom uiteindelijk als de hoogste bekroning van haar voorrechten dit privilege verworven, dat zij vrij zou blijven van het bederf van het graf, en dat zij evenals reeds vroeger haar Zoon, na de overwinning op de dood, met ziel en lichaam in de hemelse glorie zou worden opgevoerd, om daar als koningin te schitteren aan de rechterhand van haar Zoon, de onsterfelijke Koning der eeuwen.

(AAS 42 [1950], 760-762. 767-769)