Overweging op het Hoogfeest van Hemelvaart (1)
Hij steeg op ten hemel. – Ik volg
U, Heer, op Uw weg naar de hemel; terwijl Gij opstijgt, gaan mijn hart en mijn
geest met U mee. Nooit is er zulk een triomftocht geweest. Als kind was U in
Bethlehem in menselijk vlees verschenen. Dat vlees, genomen uit de heilige
Maagd, had niet bestaan voordat U het gevormd had tot een lichaam; het was een
nieuw werk van Uw handen. En U ziel was geheel en al nieuw, geschapen door Uw
almacht op het ogenblik waarop U haar heilige schoot binnenging. Die zuivere
ziel en dat reine lichaam die U toen als kleed aannam, hadden hun begin op
aarde en hadden nooit ergens anders bestaan. Dat is de triomftocht. De aarde
stijgt op ten hemel. Ik zie U opstijgen. Ik zie die gestalte, die op het
kruishout hing, die doorwonde handen en voeten, die doorstoken zijde; ze
stijgen omhoog naar de hemel. En de engelen zijn vol jubel en de
honderdduizenden zalige geesten, welke die heerlijke ruimte bevolken, gaan als
de wateren uiteen voor Uw triomftocht. Het levend plaveisel van Gods paleizen
verdeelt zich in tweeën, en de cherubijnen met vlammende zwaarden die het
bolwerk van de hemel vormen tegen de gevallen mens, wijken uiteen en gaan open
zodat U kunt binnentreden, en Uw heiligen in uw gevolg. O gedenkwaardige dag!
O gedenkwaardige dag! Dat voelen
ook de apostelen nu de dag gekomen is, ofschoon zij het tevoren anders voelden.
Toen deze dag nog komen moest, vreesden zij hem. Zij konden zich niet anders
voorstellen dan dat het een groot verlies zou zijn; maar nu keerden zij naar
Jeruzalem terug, zoals er geschreven staat “met grote blijdschap” (Luc 24,52).
Welk een zegepraal! Nu begrepen
zij het. Nu begrepen zij welk een zwakheid het van hen geweest was, hun Heer en
Meester, de glorieuze Aanvoeder van hun redding, de Kampioen en de
Eerstgeborene van het menselijk gezin, deze kroon op zijn groot werk te
misgunnen. Het was de zegepraal van de verloste mens. Het was de voltooiing van
zijn verlossing. Het was het laatste bedrijf, waardoor al het voorafgaande
duidelijk werd; want nu is de mens werkelijk in de hemel. Hij is nu in het
bezit van zijn erfgoed getreden. In de persoon van de eeuwige Zoon van de Vader
heeft het zondige geslacht nu een van zijn kinderen, een van zijn eigen vlees
en bloed, in de hemel. Wonderbaarlijk huwelijk tussen hemel en aarde! In
smarten was het begonnen. Maar nu zijn die lange weeën van die geheimzinnige
bruiloftsdag voorbij: het huwelijksfeest is begonnen. Huwelijk en geboorte zijn
samengegaan. Nu de Emmanuel de hemel binnentreedt, wordt de mens opnieuw
geboren.
O Emmanuel, God in ons vlees! Ook
wij hopen U met de hulp van Uw genade te volgen. Wij klemmen ons vast aan de
zoom van Uw kleed bij Uw Hemelvaart; want zonder U kunnen wij niet opstijgen. O
Emmanuel, welke een vreugdedag zal het zijn als wij de hemel binnentreden. Onuitsprekelijke
verrukking na alle moeilijkheden. Niemand is sterk dan Gij, “tenuisti manum
dexteram meam”- Gij houdt mij bij de rechterhand.
Gij leidt mij naar Uw
raadsbesluit en herstelt mij in ere. Wat heb ik toch in de hemel? Ook op aarde
verlang ik niets anders buiten U. Al bezwijken mijn vlees en mijn hart, God is
voor eeuwig de rots van mijn hart en mijn erfdeel” (Ps 72,23-26).
Uit: J.H.Newman, Overwegingen over Christelijk
Geloofswaarheden (ca.1864), postuum uitgegeven door W.P. Neville onder de
titel Mediations and Devotions, Londen
1893.