Het “Regina cæli” (“Koningin
des hemels”) is een van de vijf Maria-antifonen die in de Getijden worden
gezongen ter afsluiting van de Completen.
Het gebruik na de Completen de dag te
besluiten met een groet aan Maria gaat terug tot de 11e -12e
eeuw toen onder invloed van de opbloei van de Christus- en Mariadevotie enkele
nieuwe orden zoals die van de Karthuizers, Dominicanen, Carmelieten,
Camalduenzen en Cisterciensers een mariale “kleur” aan hun spiritualiteit
gaven.
Het einde van de dag, wanneer de nacht over de aarde neerdaalt, zo
dacht men, was bijzonder geschikt om aan
het geheim van de Menswording van de Zoon van God uit de Maagd Maria te
herinneren. Men wilde op hetzelfde uur waarop volgens een oude traditie God
Maria door de Engel begroette, eveneens zelf de Moeder van de Verlosser
groeten.
Men deed dit bij voorkeur met gezangen, waarvan alleen al de
formulering aan de groet van de Engel herinnert.
Tekst
Regina
cæli, laetare, alleluia
Quia
quem meruisti portare, alleluia,
Resurrexit,
sicut dixit, alleluia,
Ora
pro nobis Deum, alleluia.
Vertaling
Koningin
des hemels, verheug u, alleluia.
Omdat Hij, die gij waardig geweest zijt
te dragen, alleluia,
Verrezen is, zoals Hij gezegd heeft,
alleluia,
Bid God voor ons, alleluia.
Oorsprong
De mensen uit de
Middeleeuwen hadden een hoge achting voor de Maria-antifoon in de paastijd, het
“Regina cæli”: velen meenden dat het gezang rechtstreeks uit de hemel was
gekomen. In de veelgelezen, rond 1265 samengestelde “Legenda aurea” van de
dominicaan Jacobus Voragine († 1298) vond de legendarische overlevering ingang,
die de schijnbare hemelse oorsprong van de antifoon in de tijd van de heilige
paus Gregorius de Grote († 604) plaatste. Paus Gregorius zou, zo verhaalt de
“Legenda aurea”, met de bevolking van Rome een bidprocessie hebben gehouden om
het einde van een epidemie af te smeken waaraan vele anderen, ook zijn
voorganger waren gestorven. Men droeg in deze processie het beroemde, in de
Maria Maggiore vereerde Mariabeeld “Salus populi Romani”, mee. Toen de
processie in de buurt van het Mausoleum van Hadrianus (de “Engelenburcht”) de
brug over de Tiber overtrok, hoorden de deelnemers aan de bidprocessie
plotseling engelenstemmen die zongen:
“Regina
cæli, laetare, alleluia
Quia
quem meruisti portare, alleluia,
Resurrexit,
sicut dixit, alleluia.”
Toen het engelenkoor na de
derde alleluia verstomde
zou paus Gregorius zelf de laatste regel “Ora pro nobis Deum, alleluia” hebben toegevoegd.
Het “Regina Cæli” is echter
de meest recente van de vier Maria-antifonen en in werkelijkheid kan het
“Regina cæli” in schriftelijke vorm worden herleid tot de twaalfde eeuw. De
meeste bronnen wijzen erop dat het waarschijnlijk een aangepaste antifoon voor
Kerstmis was. Het auteurschap is onbekend.
Het auteurschap werd ook
wel toegeschreven aan Paus Gregorius V († 999) maar daarvoor is geen enkel fundamenteel
bewijs. Volgens Franciscaanse literaire bronnen werd de antifoon reeds in de
eerste helft van de dertiende eeuw gezongen. Samen met andere Maria-antifonen
was zij opgenomen in het Klein Officie van de H. Maagd Maria van het
Franciscaans brevier. Men zong de antifoon van Beloken Pasen tot Hemelvaart bij
de “Benedictus” van de Lauden, het “Magnificat” van de Vespers en bij het ”Nunc
dimittis” van de Completen. In 1263
bepaalde het generaal kapittel van de Minderbroeders dat gedurende de
gehele paastijd na de Completen het “Regina cæli” of een andere Maria-antifoon
- met daaraan een alleluia toegevoegd - moest worden aangeheven. Zo maakten de
Franciscanen, waar zij zich ook vestigden, vanaf de zestiger jaren van de
dertiende eeuw het “Regina cæli” tot de geprivilegieerde Maria-antifoon in de
paastijd. Toen de pauselijke hofkapel het Franciscaanse gebruik overnam,
verspreidde het gebruik zich snel over de hele Kerk.
Plaats
in het kerkelijk jaar
De antifoon maakt deel uit
van de officiële liturgie van de Romeinse ritus. Het “Regina cæli” wordt na de Completen
gezongen gedurende de Paastijd. De andere drie voornaamste Maria-antifonen
worden volgens liturgisch gebruik in andere perioden gezongen:
·
“Alma
Redemptoris Mater” vanaf de eerste zondag van de Advent tot Maria Lichtmis.
·
“Salve Regina”
tussen Drievuldigheidszondag en het hoogfeest van Christus Koning.
De regeling van
bovengenoemde liturgische periodes voor de vier Maria-antifonen werd vastgelegd
in het posttridentijnse Romeinse Brevier van Pius V (1568) gaat terug en bleef
gelden tot aan de liturgische hervorming van Vaticanum II.
Sindsdien
is men “vrij” om na de Completen alle Maria-antifonen (ook het “Sub tuum
praesidium”) te zingen, behalve in de
Paastijd want dan is het Regina Caeli verplicht.
Terzijde zij opgemerkt dat
de antifoon “Sub tuum praesidium” afwijkt van de vier andere antifonen die
gekoppeld zijn aan de dagsluiting. Het thema van de Boodschap van de Engel
Gabriel aan Maria ontbreekt namelijk in deze antifoon.
“Regina cæli” de Maria-antifoon voor de
Paastijd
De antifoon begroet Maria
op paas-wijze: het “Chaire” van de Verkondigingsengel (Lc 1, 28) wordt hier
niet met het gebruikelijke “Ave” weergegeven maar met “Lætare – Verheug u”. Zij
spreekt Maria ook aan met een paas-eretitel: “Koningin des hemels”. Dat wil
zeggen dat Maria als Moeder van Christus Koning, als “Puerpera regem”
(Sedulius), nu reeds geheel deel heeft aan de paas-heerlijkheid van haar Zoon.
De dichter nodigt de vereerders van de Moeder van Christus uit naar haar op te
zien hoe zij nu is: de Maagd is Koningin geworden. Maar in haar verheffing is Maria
tegelijkertijd het grote teken voor allen, die door het Doopsel met Christus
zijn verbonden en met Hem één Lichaam vormen: “als eerste ontving zij van
Christus de heerlijkheid, die ons allen beloofd is; zij is het begin, het beeld
van de Kerk der voleinding” (Prefatie op het hoogfeest van Maria ten Hemelopneming).
Voor alle gedoopten geldt de belofte: “Wie overwint, zal Ik naast Mij plaatsen
op mijn troon . . .”(Apoc 3, 21) en “Ik zal u de kroon van het leven geven”
(Apoc 2, 10). De in de hemel gekroonde Moeder van de Verlosser “die Hem droeg,
Die alles draagt” (aanroeping in de Akathistos) heeft nu des te meer reden tot
vreugde. De antifoon herinnert Maria aan de blijvende oorzaak van haar vreugde.
Zij doet dit met precies dezelfde woorden als de Engel die op paasmorgen voor
het lege graf de vrouwen de paasboodschap verkondigde: “Surrexit enim, sicut
dixit – Hij is immers opgestaan, zoals hij gezegd heeft” (Mt 28, 6).
Toen het “Regina cæli”
ontstond, was de reeds door Ephrem de Syriër († 373) aangenomen vrome mening
wijd verbreid, dat de Moeder van Christus op paasmorgen als eerste de
paasboodschap vernam. De Verrezen Heer Zelf zou allereerst aan zijn Moeder zijn
verschenen en haar, voor alle anderen, zijn paasoverwinning hebben verkondigd.
Zo roept het gezang “Regina cæli” iedere avond van de paastijd opnieuw de
herinnering op aan de morgen van Pasen toen Christus uit de nacht van de dood
als het stralend licht opging, dat nooit meer ondergaat.
De eenvoudige bede,
waarmee de antifoon wordt besloten, verzoekt Maria om haar voorspraak. Zoals
zij op aarde gebruik maakte van het voorrecht van haar moederschap van Christus
(vgl. Joh 2, 3), zo zou zij dat ook in de hemel moeten doen. Haar Zoon, die na
zijn verrijzenis als Heer en God leeft en heerst, is bij machte elk van haar
beden te vervullen. De voornaamste van al haar beden spreekt het begeleidend gebed
uit, dat aan het “Regina cæli” wordt toegevoegd, wanneer het “Regina cæli” - zoals
gebruikelijk in de paastijd in plaats van het “Angelus” wordt gebeden - : “laat
ons door zijn Moeder, de Maagd Maria, eenmaal komen tot de vreugde van het
eeuwig leven”, met andere woorden ‘tot de onvergankelijke paasvreugde’.
Gebruikte literatuur
·
ANDREAS HEINZ: Die marianischen Schlussantiphonen im Stundengebet. Opgenomen in
het verzamelwerk: MARTIN KLÖCKNER,
HEINRICH RENNINGS: Lebendiges
Stundengebet, Vertiefung und Hilfe;
Herder Freiburg im Breisgau, 1989, p.342-367
·
The Marian Library/International Marian Research
Institute, Dayton, Ohio 45469-1390, page created by Kris Sommers: http://campus.udayton.edu/mary/resources/antiph3.html