dinsdag 19 mei 2020

Lectio divina lingua latina Liturgia Horarum Hebdomada VI Temporis Paschalis feria III Christus est unitatis vinculum.Christus, de band van de eenheid.


Ad Officium lectionis


Lectio altera

Ex Commentário sancti Cyrílli Alexandríni epíscopi in Evangélium Ioánnis
(Lib. 11, 11: PG 74, 559-562)
Christus est unitatis vinculum
Uniónem corporálem cum Christo nos cónsequi, quotquot sanctæ eius carnis sumus partícipes, testátur Paulus, de mystério pietátis dicens: Quod áliis generatiónibus non est ágnitum fíliis hóminum, sícuti nunc revelátum est sanctis apóstolis eius et prophétis in Spíritu, gentes esse coherédes et concorporáles et compartícipes promissiónis in Christo Iesu.Quod si concorporáles sumus omnes inter nos in Christo, neque solum inter nos, sed et ei nimírum qui in nobis est per suam carnem; quómodo non tam apérte unum sumus omnes, et inter nos, et in Christo? Christus enim est unitátis vínculum, cum idem sit Deus et homo.
De unióne vero spiritáli, eándem viam sequéntes, dicémus rursus, nos omnes, accépto uno et eódem Spíritu, Sancto nimírum, commiscéri quodámmodo et inter nos, et cum Deo. Licet enim multi seórsim simus, et in unoquóque nostrum Christus Spíritum Patris ac suum inhabitáre fáciat, unus tamen est ac indivisíbilis, qui Spíritus ínvicem distínctos, quátenus singuláriter subsístunt, in unitátem cólligit per seípsum, et omnes velut unum quid cerni facit in seípso.
Quemádmodum enim sanctæ carnis virtus concorporáles reddit eos, in quibus est, eódem, opínor, modo unus in ómnibus indivisíbilis inhábitans Dei Spíritus ad unitátem spiritálem omnes cogit.
Idcírco nos rursus divínus Paulus compellébat: Supportántes ínvicem in caritáte, sollíciti serváre unitátem spíritus, in vínculo pacis, unum corpus, et unus Spíritus, sicut vocáti estis in una spe vocatiónis vestræ. Unus Dóminus, una fides, unum baptísma, unus Deus et Pater ómnium, qui est super omnes et per ómnia et in ómnibus. Uno enim diversánte in nobis Spíritu, unus ómnium Pater in nobis erit Deus per Fílium, ad unitátem mútuam et suam addúcens ea quæ Spíritus partícipant.
Quod autem Sancto Spirítui per participatiónem uniámur, hinc quoque quodámmodo, maniféstum est. Nam si animáli vita relícta spíritus légibus semel obtemperavérimus; nonne patet ómnibus nos, vita quodámmodo nostra relícta, et coniúncto nobis Sancto Spíritu, cæléstem conformatiónem nactos in áliam quodámmodo natúram transformátos, non iam hómines tantum, sed et fílios Dei ac cæléstes hómines nuncupári, ex eo quod divínæ consórtes natúræ sumus rédditi?
Unum ígitur omnes sumus in Patre et Fílio ac Sancto Spíritu: unum, inquam, hábitus identitáte, unum conformatióne secúndum pietátem, et communióne sanctæ carnis Christi, et participatióne uníus et Sancti Spíritus.

Tweede lezing

Uit de Commentaren  op het Johannesevangelie van de H. Cyrillus van Alexandrië, bisschop
(Lib. 11, 11: PG 74, 559-562)

Christus, de band van de eenheid

Wij, allen, die deelhebben aan zijn heilig Vlees, ontvangen een lichamelijke vereniging met Christus, zoals Paulus getuigt, als hij over dit vrome mysterie zegt: Nooit is het onder vroegere geslachten aan de kinderen der mensen bekend gemaakt, zoals het nu door de Geest is geopenbaard, aan zijn heilige apostelen en profeten: dat de heidenen in Christus Jezus mede-erfgenamen zijn, medeleden en mededeelgenoten in de Belofte.

Daar wij allen nu onderling medeleden zijn in Christus, niet alleen onder elkaar, maar zonder twijfel ook met Hem, die met zijn Vlees in ons is. Hoe zouden wij dan niet allen openlijk één zijn, zowel onder elkaar als in Christus? Want Christus is in die band van die eenheid, omdat Hij tegelijk God en mens is.

Maar over de geestelijke eenheid kunnen we dezelfde weg volgen, ook weer zeggen, dat wij allen, nu wij eén en dezelfde Geest hebben ontvangen, namelijk de Heilige Geest, in zekere zin ook onder elkaar met God vermengd zijn. Want hoewel wij ieder afzonderlijk bestaan, en Christus de Geest van zijn Vader en de Zijne in ieder van ons doet wonen, is toch de Geest één en ondeelbaar.  Die Geest nu brengt ons, hoewel onderscheiden van elkaar, in zover ieder apart bestaat, door zichzelf in één eenheid bijeen, en doet allen in Zichzelf ook als een eenheid beschouwen.

Want zoals de kracht van zijn heilig Vlees hen, in wie Hij leeft, met Hem tot één lichaam verenigt, zo brengt, meen ik, de ene en ondeelbare Geest Gods, die in allen woont, ook die allen tot één geestelijke eenheid.

Zo spreekt hierover ook de verheven Paulus: Terwijl gij elkaar liefdevol verdraagt, beijvert u de eenheid des Geestes te behouwen door de band van de vrede. Eén lichaam en één Geest, zoals gij ook geroepen zijt tot een en dezelfde hoop, waarvoor uw roeping borg staat. Eén Heer, één geloof, één doop. Eén God en Vader van allen die is boven allen en met allen en in allen. Want, terwijl de ene Geest op verschillende wijzen in ons verblijft, zal er maar één God en Vader van allen in ons zijn, door zijn Zoon, allen tot een eenheid met elkaar en met Hem brengend, wat deel heeft aan de Geest.

Het feit nu, dat wij met elkaar verenigd worden door deelname aan de Heilige Geest, blijkt ook in zekere zin uit het volgende. Want als wij het leven naar de lichamelijke genoegens vaarwel gezegd hebben en eenmaal de wetten van de geest zijn gevolgd, is het dan niet voor ons allen duidelijk dat wij dan, na in zekere zin ons leven achter ons gelaten te hebben, en na de vereniging met de Heilige Geest een hemelse gelijkenis krijgen doordat wij in zekere zin tot een andere natuur zijn omgevormd, en niet meer louter mensen worden genoemd, maar ook kinderen Gods en hemelse mensen, omdat wij deelgenoot zijn geworden aan de goddelijke natuur?

Allen zijn wij derhalve één in de Vader, de Zoon en de Heilige Geest: één, zeg ik, door onze gelijke inwendige gesteldheid, één door onze eerbiedige gerichtheid, door onze vereniging met het heilig Vlees van Christus, en door deelname aan de éne Heilige Geest.