zaterdag 9 mei 2020

Homilie van onze Pastoor op het patroonsfeest van de HH. Wiro, Plechelmus en Otgerus 8 mei 2020 ten tijde van coronacrisis

foto van de beelden van de drie heiligen op de trappen van het priesterkoor in 2019, in 2020 bleven de heiligen boven in de Basiliek

Het is een bijzonder drietal dat wij vandaag gedenken, de HH. Wiro, Plechelmus en Otgerus: niet bisschop, priester en diaken; maar twee bisschoppen en één diaken. Alleen al daarom een bijzonder drietal. Twee bisschopen en een diaken. St. Otgerus was diaken: ook dat is bijzonder, gezien de tijd waarin hij leefde. Zeker: het ambt van diaken is zo oud als het christendom zelf. De aanstelling en wijding van de eerste diakens vinden we al in het Nieuwe Testament beschreven, in de Handelingen der apostelen. Waren in de eerste eeuwen van het christendom de diakens een vanzelfsprekendheid, later waren ze dat steeds minder. In tijd van onze patroonheiligen waren ze zelfs een uitzondering, om na het jaar 1000 bijna helemaal verdwijnen, totdat b.g.v. het tweede Vaticaanse concilie het ambt weer in ere hersteld werd. Gelukkig kennen we uit de tijd van Karel de Grote nog enkele vooraanstaande diaken, zoals Alcuinus, Karels hoftheoloog, en Paulus Diaconus die aan Karels hof werkzaam was, anders had St. Otgerus helemaal alleen gestaan.

Maar dan twee bisschoppen: de HH. Wiro en Plechelmus. Maar geen residerende bisschoppen zoals wij zo nu kennen, maar rondtrekkende bisschoppen zoals die in tijd toch nog wel voorkwamen. Aanvankelijk was een bisschop altijd verbonden aan één bepaalde geloofsgemeenschap. Dat wil niet zeggen dat hij maar op één plaats resideerde, maar wel dat hij aan altijd het hoofd stond van de plaatselijke geloofsgemeenschap. Zoals Servatius, die bisschop van de Tungri was en als zodanig nu eens in Maastricht en dan weer eens in Tongeren resideerde. Hoewel het verschijnsel van de rondtrekkende priesters en bisschoppen typisch is voor de Iro-Schotse traditie waartoe onze patroonheiligen behoorden, werd het hier toch steeds meer met argusogen bekeken. Niemand minder dan Karel de Grote probeerde er later iets tegen de ondernemen, tegen de plaag (want dat was het ondertussen wel geworden) van die geestelijken die buiten alle kaders om hun diensten aanboden. Met een beroep op het Concilie van Chalcedon verbood hij voortaan aan priesters die geen aanbevelingsbrief van hun bisschop konden overleggen hun ambt uit te oefenen. Misschien wel juist daarom dat de HH. Wiro en Plechelmus zich uitgerekend als bisschoppen bij de plaatselijke overheid aandienden: om toch nog enige autoriteit te hebben waarop ze zich konden beroepen.

Hoe het ook zij: het is en blijft toch wel een bijzonder gezelschap dat 1300 jaar geleden hier op de kerkberg neerstreek, drie mannen die elkaar niet hebben gezocht maar elkaar wel hebben gevonden in hun bereidheid om Christus te verkondigen, om uit liefde voor Hem huis en haard achter te laten (‘peregrinatio pro Christo’) en - net als Hijzelf - nog geen steen te hebben waarop ze hun hoofd te rusten konden leggen (Mt.8,20). Niet gehinderd door aardse banden, maar helemaal vrij om te gaan naar waar de Heer hen zou zenden, naar deze plek waar toen weliswaar al iets van kerkelijk leven was, maar bij lange na nog niet waar wij aan denken als het daarover gaat: geen parochie, maar een monasterium, een kloostertje waar mensen hun rijkdom in Christus zoeken door af te zien van aardse rijkdommen in de meest ruime zin van het woord, door het gezamenlijk beleven van de evangelische raden van zuiverheid, armoede en gehoorzaamheid. En ook die instelling, die van het kloosterleven, is zo oud als het christendom zelf; die instelling heeft niet alleen de tijd overleefd, maar zal ook stand houden, in ieder geval langer dan de parochiestructuur die ons zo vertrouwd is. Dat is mijn vaste overtuiging.

Natuurlijk hopen wij en bidden wij dat dat ook hier op de kerkberg zal zijn, op deze plek waar mensen al meer dan 1300 jaar lang hun verbondenheid met Christus beleven en vieren. Een plek die weliswaar in de loop van al die eeuwen heel wat hoogtepunten en dieptepunten heeft gekend, maar waar uiteindelijk toch gebleven is wat men eertijds voor ogen had toen men hier onder auspiciën van hertog Pepijn een kloostertje stichtte, een kloostertje waarvan diezelfde Pepijn ook het idee had dat het bij de HH. Wiro, Plechelmus en Otgerus in goede handen was. Daarbij zal hij niet op de eerste indruk zijn afgegaan, want rondtrekkende geestelijken stonden ook al in die tijd niet al te best aangeschreven; wat de doorslag moet hebben gegeven de geur van heiligheid die ze niet alleen bij hun sterven, maar ook al tijdens hun leven verspreidden, hun bijzondere band met de verrezen Heer die nu nog altijd borg staat voor de machtige voorspraak waarmee ze ons nog altijd tot heil en zegen strekken.


Jos l'Ortye, pastoor.