foto van de beelden van de drie heiligen op de trappen van het priesterkoor in 2019, in 2020 bleven de heiligen boven in de Basiliek |
Het is een bijzonder drietal dat wij vandaag gedenken, de HH. Wiro,
Plechelmus en Otgerus: niet bisschop, priester en diaken; maar twee bisschoppen
en één diaken. Alleen al daarom een bijzonder drietal. Twee bisschopen en een
diaken. St. Otgerus was diaken: ook dat is bijzonder, gezien de tijd waarin hij
leefde. Zeker: het ambt van diaken is zo oud als het christendom zelf. De
aanstelling en wijding van de eerste diakens vinden we al in het Nieuwe
Testament beschreven, in de Handelingen der apostelen. Waren in de eerste
eeuwen van het christendom de diakens een vanzelfsprekendheid, later waren ze
dat steeds minder. In tijd van onze patroonheiligen waren ze zelfs een
uitzondering, om na het jaar 1000 bijna helemaal verdwijnen, totdat b.g.v. het
tweede Vaticaanse concilie het ambt weer in ere hersteld werd. Gelukkig kennen
we uit de tijd van Karel de Grote nog enkele vooraanstaande diaken, zoals
Alcuinus, Karels hoftheoloog, en Paulus Diaconus die aan Karels hof werkzaam
was, anders had St. Otgerus helemaal alleen gestaan.
Maar
dan twee bisschoppen: de HH. Wiro en Plechelmus. Maar geen residerende
bisschoppen zoals wij zo nu kennen, maar rondtrekkende bisschoppen zoals die in
tijd toch nog wel voorkwamen. Aanvankelijk was een bisschop altijd verbonden
aan één bepaalde geloofsgemeenschap. Dat wil niet zeggen dat hij maar op één
plaats resideerde, maar wel dat hij aan altijd het hoofd stond van de
plaatselijke geloofsgemeenschap. Zoals Servatius, die bisschop van de Tungri
was en als zodanig nu eens in Maastricht en dan weer eens in Tongeren
resideerde. Hoewel het verschijnsel van de rondtrekkende priesters en
bisschoppen typisch is voor de Iro-Schotse traditie waartoe onze
patroonheiligen behoorden, werd het hier toch steeds meer met argusogen
bekeken. Niemand minder dan Karel de Grote probeerde er later iets tegen de
ondernemen, tegen de plaag (want dat was het ondertussen wel geworden) van die
geestelijken die buiten alle kaders om hun diensten aanboden. Met een beroep op
het Concilie van Chalcedon verbood hij voortaan aan priesters die geen
aanbevelingsbrief van hun bisschop konden overleggen hun ambt uit te oefenen.
Misschien wel juist daarom dat de HH. Wiro en Plechelmus zich uitgerekend als bisschoppen
bij de plaatselijke overheid aandienden: om toch nog enige autoriteit te hebben
waarop ze zich konden beroepen.
Hoe
het ook zij: het is en blijft toch wel een bijzonder gezelschap dat 1300 jaar
geleden hier op de kerkberg neerstreek, drie mannen die elkaar niet hebben
gezocht maar elkaar wel hebben gevonden in hun bereidheid om Christus te
verkondigen, om uit liefde voor Hem huis en haard achter te laten
(‘peregrinatio pro Christo’) en - net als Hijzelf - nog geen steen te hebben
waarop ze hun hoofd te rusten konden leggen (Mt.8,20). Niet gehinderd door
aardse banden, maar helemaal vrij om te gaan naar waar de Heer hen zou zenden,
naar deze plek waar toen weliswaar al iets van kerkelijk leven was, maar bij
lange na nog niet waar wij aan denken als het daarover gaat: geen parochie,
maar een monasterium, een kloostertje waar mensen hun rijkdom in Christus
zoeken door af te zien van aardse rijkdommen in de meest ruime zin van het
woord, door het gezamenlijk beleven van de evangelische raden van zuiverheid,
armoede en gehoorzaamheid. En ook die instelling, die van het kloosterleven, is
zo oud als het christendom zelf; die instelling heeft niet alleen de tijd
overleefd, maar zal ook stand houden, in ieder geval langer dan de
parochiestructuur die ons zo vertrouwd is. Dat is mijn vaste overtuiging.
Natuurlijk
hopen wij en bidden wij dat dat ook hier op de kerkberg zal zijn, op deze plek
waar mensen al meer dan 1300 jaar lang hun verbondenheid met Christus beleven
en vieren. Een plek die weliswaar in de loop van al die eeuwen heel wat
hoogtepunten en dieptepunten heeft gekend, maar waar uiteindelijk toch gebleven
is wat men eertijds voor ogen had toen men hier onder auspiciën van hertog
Pepijn een kloostertje stichtte, een kloostertje waarvan diezelfde Pepijn ook
het idee had dat het bij de HH. Wiro, Plechelmus en Otgerus in goede handen
was. Daarbij zal hij niet op de eerste indruk zijn afgegaan, want rondtrekkende
geestelijken stonden ook al in die tijd niet al te best aangeschreven; wat de
doorslag moet hebben gegeven de geur van heiligheid die ze niet alleen bij hun
sterven, maar ook al tijdens hun leven verspreidden, hun bijzondere band met de
verrezen Heer die nu nog altijd borg staat voor de machtige voorspraak waarmee
ze ons nog altijd tot heil en zegen strekken.
Jos l'Ortye, pastoor.