Uit een preek van John Henry kardinaal Newman († 1890) over de strijd als voorwaarde voor de overwinning
Door het lijden naar de vreugde van de heerlijkheid.
Na zijn verrijzenis bracht Christus onze Redder veertig dagen lang het geduld op om hier beneden te blijven, ver van de heerlijkheid die Hij zo duur gekocht had. De glorie was nu zijn erfdeel, Hij had erin kunnen binnengaan. Had Hij niet genoeg gehad van de aarde? Wat hield Hem hier nog tegen, terwijl Hij toch naar de Vader kon teruggaan en bezit kon nemen van zijn troon? Dit stelde Christus uit om degenen die Hem in het uur van de beproeving in de steek hadden gelaten, te bemoedigen en te onderrichten. Het was nog maar zo kort geleden dat hun geloof bijna schipbreuk had geleden, zelfs al hadden zij zijn voorbeeld voor ogen. In het vooruitzicht lag een tijd, of liever een lange periode, waarin hun nog veel zwaardere beproevingen te wachten stonden, en toch zou Hij van hen heengaan. Tot nu toe begrepen zij niet dat het lijden de weg naar de heerlijkheid is en dat niemand op de troon van Christus kan plaatsnemen, als Hij niet eerst overwint zoals Hij heeft overwonnen. Christus bleef om hun deze les in te prenten, uit vrees dat zij het evangelie nog steeds verkeerd zouden verstaan en wederom te kort zouden schieten. ‘Moest de Messias’, zei Hij, ‘dat alles niet lijden om in zijn glorie binnen te gaan?’ (Lc. 24, 26).
Dat moment brak nu aan en zij konden zich nu verheugen om wat hen veertig dagen daarvoor zo in verwarring had gebracht. Want nu begrepen zij de belofte: ‘Wie overwint, hem zal Ik naast Mij plaatsen op mijn troon, zoals Ik zelf heb overwonnen en met mijn Vader zetel op zijn troon’ (Apok. 3, 21).
Het is goed dat wij deze les ter harte nemen en die grote waarheid leren kennen waarvoor de apostelen aanvankelijk terugschrokken, maar waarin zij zich uiteindelijk verheugden. Christus heeft geleden en is zo de vreugde binnengegaan; dat deden ook zij naar vermogen na Hem. En naar vermogen doen wij het ook.
Er staat geschreven dat ‘wij door vele kwellingen het rijk Gods moeten binnengaan’ (Hand. 14, 22). God heeft alles in handen. Hij kan sparen, Hij kan op de proef stellen. Vaak spaart Hij (moge Hij ons blijven sparen!), maar vaak ook stelt Hij ons op de proef - op een of andere manier stelt Hij iedereen op de proef. Op enig tijdstip in ieders leven is er leed en smart en zorg.
Zo is het nu eenmaal; misschien is het zo dat het des te beter is naarmate wij dit sneller kunnen zien als een wet van onze christelijke levensstaat. De ene generatie volgt op de andere. Zij verschijnen en volgen elkaar op als bladeren in de lente; en in alle mensen valt deze wet te bespeuren. Zij worden op de proef gesteld en daarna triomferen zij; zij worden vernederd en daarna worden zij verheven; zij overwinnen de wereld en daarna nemen zij plaats op de troon van Christus.
De heilige Petrus die aanvankelijk zo verbaasd stond en in verwarring raakte vanwege het lijden van zijn Heer, vermaant ons daarom om het lijden niet als iets vreemds te zien, alsof ons iets ongewoons overkomt. Verheugen wij ons veeleer, juist in de mate dat wij deel hebben aan het lijden van Christus; dan zullen wij juichen van blijdschap wanneer zijn heerlijkheid zich openbaart (vgl. 1 Petr. 4, 12-13).