zaterdag 2 mei 2020

Lezingenofficie 4e zondag van Pasen Liturgia Horarum Christus, de goede Herder


Lezingen van het Lezingenofficie


Augustinus leest Paulus, fresco van Benozzo Gozzoli (1420-1497)

Eerste lezing

Uit het boek van de openbaring 12,1-18

Het teken van de Vrouw

Er verscheen in de hemel een indrukwekkend teken: een vrouw, bekleed met de zon, met de maan onder haar voeten en een krans van twaalf sterren op haar hoofd. Ze was zwanger en schreeuwde het uit in haar weeën en haar barensnood. Er verscheen een tweede teken in de hemel: een grote, vuurrode draak, met zeven koppen en tien horens, en op elke kop een kroon. Met zijn staart sleepte hij een derde van de sterren aan de hemel mee en smeet ze op de aarde. De draak ging voor de vrouw staan die op het punt stond haar kind te baren, om het te verslinden zodra ze bevallen was.
Maar toen ze het kind gebaard had – een zoon, die alle volken met een ijzeren herdersstaf zal hoeden –, werd het dadelijk weggevoerd naar God en zijn troon. De vrouw zelf vluchtte naar de woestijn. God had daar een plaats voor haar gereedgemaakt, waar twaalfhonderdzestig dagen lang voor haar gezorgd zou worden.
Toen brak er oorlog uit in de hemel. Michaël en zijn engelen bonden de strijd aan met de draak. De draak en zijn engelen boden tegenstand maar werden verslagen; sindsdien is er voor hen in de hemel geen plaats meer. De grote draak werd op de aarde gegooid. Hij is de slang van weleer, die duivel of Satan wordt genoemd en die de hele wereld misleidt. Samen met zijn engelen werd hij op de aarde gegooid. Toen hoorde ik een luide stem in de hemel zeggen:
‘Nu zijn de redding, de macht en het koningschap van onze God werkelijkheid geworden, en de heerschappij van zijn Messias. Want de aanklager van onze broeders en zusters, die hen dag en nacht bij onze God aanklaagde, is ten val gebracht. Zij hebben hem dankzij het bloed van het lam en dankzij hun getuigenis overwonnen. Zij waren niet aan het leven gehecht en hebben hun dood aanvaard. Daarom: juich, hemel, en allen die daar wonen! Maar wee de aarde en de zee: de duivel is naar jullie afgedaald! Hij is woedend, want hij weet dat hij geen tijd te verliezen heeft.’
Toen de draak zag dat hij op de aarde gegooid was, achtervolgde hij de vrouw die een zoon gebaard had. Maar de vrouw kreeg de twee vleugels van de grote adelaar om naar haar plaats in de woestijn te vliegen, waar gedurende een tijd en twee tijden en een halve tijd voor haar gezorgd zou worden, buiten het bereik van de slang. Toen spuwde de slang een stroom water als een rivier achter de vrouw aan om haar daarin mee te sleuren. Maar de aarde schoot haar te hulp: de aarde sperde haar mond open en dronk de rivier op die de draak had uitgespuwd. De draak was woedend op de vrouw en ging weg om strijd te leveren met de rest van haar nageslacht, met allen die zich aan Gods geboden houden en bij het getuigenis van Jezus blijven. Hij ging op het strand bij de zee staan.

Tweede lezing

Uit de homilieën op de Evangeliën van de H. Gregorius de Grote, paus.
(Hom. 14, 3-6: PL 76, 1129-1130)

Christus, de goede Herder

Ik ben de goede Herder. En ik ken mijn schapen,  dit is: Ik bemin hen, en de mijnen kennen Mij. Alsof Hij openlijk zegt: Zij, die liefhebben, laten zich door de liefde leiden. Want wie de waarheid niet bemint, kent nog niets.

Nu gij, mijn zeer geliefde broeders, gehoord hebt over het gevaar, dat ons herders dreigt, overweegt dan ook in de woorden des Heren en gevaar voor uzelf. Gaat eens na, of gij bij zijn schapen behoort, of gij Hem kent, of gij kennis hebt van het licht der waarheid. Gij hebt kennis niet door het geloof, maar door de liefde. Gij hebt kennis niet door de gelovigheid maar door het doen. Want die dit zegt, Johannes de Evangelist, getuigt ook: Wie zegt te kennen, maar diens geboden niet onderhoudt, is een leugenaar.

Vandaar dat de Heer hier ook terstond aan toevoegt: Zoals de Vader Mij kent en Ik de Vader ken, en, Ik geef mijn leven voor mijn schapen. Alsof Hij openlijk zei: Hierin ligt het bewijs, dat Ik de Vader ken en door de Vader gekend word, dat Ik mijn leven geef voor mijn schapen; dit is: door de liefde, waarmee Ik voor mijn schapen stierf, toon Ik hoezeer Ik de Vader bemind.

Over die schapen zegt Hij dan ook verder: Mijn schapen luisteren naar mijn stem, en Ik ken hen en zij volgen Mij, en Ik geef hun het eeuwig leven. Even ervoor zegt Hij hen: Als iemand door Mij binnengaat, zal hij worden gered; hij zal in- en uitgaan en weiden vinden.  Hij zal ingaan tot het geloof, en uitgaan van het geloof naar het zien, van de gelovigheid naar de beschouwing, en hij zal weiden vinden in een eeuwige verkwikking.

Zijn schapen zullen dus weiden vinden, omdat ieder, die Hem met een eenvoudig hart volgt, met voedsel van een eeuwige frisheid wordt gevoed. En wat zijn de weiden voor die schapen anders dan de inwendige vreugden van een altijd groen paradijs? Want de weiden van de uitverkorenen zijn: het aanwezige gelaat van God, dat zonder ophouden aanschouwd wordt en daardoor de geest zonder einde met levensspijs wordt verzadigd.

Laten wij daarom, zeer geliefde broeders, die weiden zoeken, waar wij ons in het feestelijk gezelschap van zulke burgers mogen verheugen. Dat blijde feest zelf nodigt ons uit. Laten wij ons gemoed opwekken, broeders, laat ons geloof verlevendigd worden in hetgeen wij geloven, laten onze verlangens naar de verhevene ontbranden, en zo is beminnen reeds op weg zijn.

Laat geen enkele tegenslag ons afhouden van de vreugde van dat inwendige feest, want als iemand verlangt naar die voorgenomen plaats te gaan, zal geen enkele moeilijkheid van de weg ook, zijn verlangen veranderen. Laat geen verlokkende voorspoed ons verleiden, want dwaas is de reiziger, die, als hij op zijn weg lieflijke velden ziet, vergeet naar zijn voorgenomen doel te gaan.