Ad Officium
lectionis
Lectio altera
Ex Tractátibus sancti
Augustíni epíscopi in Ioánnem
(Tract. 65, 1-3: CCL 36, 490-492)
Tweede lezing
Uit de
Tractaten op het Johannesevangelie van de H. Augustinus, bisschop
(Tract. 65, 1-3: CCL 36, 490-492)
Het nieuwe gebod
De Heer Jezus getuigt, dat
Hij zijn leerlingen een nieuw gebod geeft, opdat zij elkander beminnen: Een nieuw gebod, zegt Hij, geef Ik u, dat gij elkander bemint.
Was dat gebod er dan al niet
in de Oude Wet van God, waar geschreven staat: Ge zult uw naaste liefhebben als uzelf? Waarom wordt het door de
Heer een nieuw gebod genoemd, dat blijkbaar al zo oud was? Of is het daarom een
nieuw gebod, omdat het ons bekleed heeft met de nieuwe mens, nu de oude is
afgelegd? Het vernieuwt ongetwijfeld de toehoorder, of liever degene die
gehoorzaamt, en dat doet niet iedere liefde, maar die, welke de Heer
onderscheidt van de vleselijke liefde, wanneer Hij eraan toevoegt: zoals Ik u heb liefgehad.
Die liefde vernieuwt ons,
opdat wij nieuwe mensen zijn, erfgenamen van een nieuw testament, zangers van
het nieuwe lied. Die liefde, zeer geliefde broeders, heeft ook de oude
rechtvaardigen van toen, de patriarchen en profeten van toen, en later de
zalige Apostelen vernieuwd. En nu vernieuwt zij de volken, en uit het gehele
menselijke geslacht, dat over de aarde verspreid is, vormt en verzamelt zij een
nieuw volk, het lichaam van de nieuwe bruid van Gods eniggeboren Zoon, over wie
in het Hooglied geschreven staat: Wie is
zij, die daar opstijgt, gekleed in het wit? In het wit namelijk, omdat zij
vernieuwd is, waardoor anders dan door het nieuwe gebod?
Daarom zijn de aparte leden
in haar voor elkaar bezorgd, en als er een lid lijdt, lijden alle leden met dat
ene mee, en als een lid wordt verheerlijkt, verheugen zich ook alle leden. Want
zij horen en bewaren het woord: Een nieuw
gebod geef Ik u, dat gij elkander zult beminnen. Niet zoals de vernielers
van elkaar houden, niet zoals de mensen van elkaar houden omdat zij mensen
zijn, maar elkaar zo beminnen omdat zij goeden zijn en allen kinderen van de
Allerhoogste om zo als broeders te zijn voor zijn enige Zoon. En elkaar
beminnen met die liefde, waarmee Hijzelf hen bemind heeft, om ze te leiden tot
dat doel, dat hun voldoet en waar hun verlangen verzadigd wordt in het goede.
Want dan zal er niets meer te verlangen overblijven, wanneer God alles in allen
zal zijn.
Die liefde wordt ons
geschonken door Dezelfde, die zegt± Zoals
Ik u bemind heb, moet ook gij elkaar beminnen. Daarom dus heeft Hij ons
bemind, dat ook wij elkaar zouden beminnen. Door ons te beminnen schonk Hij ons
dit: dat wij door een onderlinge liefdeband verenigd zouden zijn en wij door
die zo zachte band van onderlinge liefde tussen de ledematen het lichaam zouden
vormen van zulk een hoofd.