dinsdag 7 april 2020

Overweging: Eén van hart en één van ziel opgaan naar Pasen

statio H. Kruis in ons klooster, afgedekt in Passietijd

Ieder kwaad is een ramp in Gods ogen. Waar dat toe kan leiden horen we in Psalm 21 als Jezus, die onze zonden volledig op zich heeft genomen,  zich van de Vader totaal verlaten voelt. Maar ook het kleinere kwaad is een ramp in Gods oog. Een grotere ramp zou het echter zijn als we ons niet meer zouden kunnen of willen oprichten. Dankzij de Verrijzenis van Jezus kunnen we ons oprichten en genezing vinden.
De heilige Theresia van Lisieux drukt het aldus uit: “Ja, ik voel het, zelfs al had ik alle zonden op mijn geweten die men kan begaan, ik zou mij met een gebroken hart van berouw in Jezus’ armen werpen, omdat ik weet hoezeer Hij van de verloren zoon houdt die naar Hem terugkeert.”
Opmerkelijk is dat in genoemde psalm na de eerste twee verzen met de klacht van Jezus (en die van de mensen van alle tijden) in de volgende verzen de hoop gloort: Tu autem sanctus es, qui habitas in laudibus Israel. (4) (Ja, God woont in onze lofgezangen) En In te speraverunt patres nostri, speraverunt et liberasti eos (5).
In het Evangelie van Johannes zegt de Heer: Hieraan zullen allen herkennen, dat gij mijn leerlingen zijt, dat gij de liefde onder elkaar bewaart (Jo 13, 35). En in de Brief van dezelfde Apostel leest men: Geliefden, laten wij elkander liefhebben, want de liefde is uit God; en eenieder die liefheeft, is uit God geboren en kent God; wie niet liefheeft kent God niet, want God is liefde (1 Jo 4, 7-8).
Laten we daarom ernstig in ons zelf keren en de innerlijke gevoelens van ons hart waarachtig en eerlijk onderzoeken; en als in ons hart iets te vinden is van de vruchten der liefde , hoeven we er niet aan te twijfelen, dat God in ons woont. Maar om steeds meer en meer ontvankelijk te worden voor zo’n grote God, moeten we proberen ons sterker toe te leggen op barmhartigheid en mededogen met de anderen. Waar God de zorg van het medelijden vindt, dáár herkent Hij het beeld van zijn eigen barmhartigheid.
Als God liefde is, mag ook onze liefde geen grenzen kennen, omdat God niet door grenzen kan worden beperkt.
Hoewel elke tijd geschikt is, zegt paus Leo de Grote, voor het beoefenen van die liefde, sporen deze dagen van de Vasten ons er toch bijzonder toe aan; opdat wij, die het Paasmaal van de Heer met heiliging van ziel en lichaam wensen te ontvangen, vooral die genade trachten te verkrijgen, waarin het geheel van alle deugden is vervat en waardoor een menigte van zonden wordt bedekt.
Nu wij ons immers voorbereiden om dat boven alles verheven mysterie te gaan vieren,  waardoor het Bloed van Jezus Christus onze misdaden heeft uitgewist, laten we dan op de eerste plaats offers van barmhartigheid daarvoor toebereiden en onszelf overwinnen; opdat, wat Gods goedheid voor ons heeft gedaan, ook wij mogen tonen aan hen, die tegenover óns hebben misdaan of van wie wij menen, dat ze tegenover ons hebben misdaan.
De bezigheden van het leven moeten ons niet zo angstig of hoogmoedig in beslag nemen, dat wij ons niet met heel ons hart kunnen toeleggen om aan Jezus gelijkvormig te worden door middel van zijn voorbeeld. Er is niets wat Hij niet tot ons heil heeft gedaan of geleden, om te bewerken, dat de kracht van het Hoofd ook in het lichaam aanwezig zou zijn. (H. Leo)
In zijn Regel spreekt Sint Augustinus eenvoudig van de caritas, de christelijke liefde die in zich geen verdeeldheid duldt. Voor hem is de naastenliefde slechts een andere manier om God te beminnen met het motief: “Wie zijn naaste werkelijke liefheeft, wat bemint hij anders in hem dan God zelf? “ (Tract. in Ioann. LXV, 2).
Is de liefde noodzakelijk voor het christelijk leven, voor kloosterlingen des te meer. “Allen”, zegt Augustinus, “kunnen het kruisteken maken, allen kunnen Amen antwoorden, allen Alleluia zingen, allen zich laten dopen en de kerk binnentreden, - het onderscheid tussen de kinderen Gods. en die van de duivel ligt alleen in de liefde” (Verklaring van de Johannesbrief V, 7).
Bedenken we ook dat de onderlinge eendracht het wapen is om voor de listen van de duivel onze rijen en deuren gesloten te houden.
“Laten we met de ogen van ons hart de Gekruisigde Jezus beschouwen en daardoor het Vlees van de Gekruisigde als ons eigen vlees zien”, zegt de H. Leo opnieuw. “Aan niemand van de zwakken wordt de overwinning van het Kruis geweigerd; er is niemand die niet door het gebed van Christus, bij wie wij ons mogen aansluiten, wordt geholpen”.
Mogen we elkaar helpen om ‘één van hart en één van ziel’ met vertrouwen en blijmoedig op te gaan naar Pasen.