zaterdag 30 november 2024
Adventmeditatie paus Benedictus XVI: het geheim van de stilte
Bedenken wij echter ook: dit beslissende uur van de wereldgeschiedenis was tegelijkertijd een van haar stilste uren. Een vergeten uur, dat in geen enkele krant stond en waarvan geen enkel geïllustreerd blad melding maakte of zou hebben gemaakt wanneer iets dergelijks er toen reeds was. Wat ons hier gezegd wordt is dus allereerst een geheim van de stilte. Het waarachtige grote groeit ongemerkt, en stilte op de juiste tijd is vruchtbaarder dan ononderbroken werken, wat maar al te gemakkelijk tot geestloze leegloop kan worden. Wij allen zijn immers in deze tijd van “veramerikanisering” van het openbare leven bezeten door een merkwaardige onrust, die in elk moment van stilte tijdverlies, in elk moment van rust een nalatigheid bespeurt. Iedere gram tijd wordt gemeten en gewogen, en wij vergeten daardoor het eigenlijke geheim van de tijd, het geheim van de groei en het werk: de stilte.
Ook in de wereld van het religieuze is het [helaas dikwijls] zo dat wij alles verwachten en verhopen van ons werk, dat wij met allerlei oefeningen en activiteiten ons onttrekken aan het eigenlijke geheim van de innerlijke groei voor God. En toch komt het in de wereld van het religieuze minstens evenveel aan op het ontvangen als op het doen.
Uit: Joseph kardinaal Ratzinger, Dogma und Verkündigung, p. 374 e.v., opgenomen in Mitarbeiter der Wahrheit. Gedanken für jeden Tag (van dezelfde auteur). Pfeiffer, München 1979, p. 376
zondag 24 november 2024
Lezingen H. Mis Christus, Koning van het Heelal Ik ben in de wereld gekomen om getuigenis af te leggen van de waarheid.
Uit de Profeet Daniël.
In die tijd nam Daniël het woord en zei:
“In mijn nachtelijk visioen zag ik met de wolken des hemels iemand aankomen,
die op een mens geleek.
Hij ging naar de Hoogbejaarde en werd voor Hem geleid.
Toen werd Hem heerschappij gegeven, luister en koninklijke macht;
alle volken, stammen en talen brachten Hem hun hulde.
Zijn heerschappij is een eeuwige heerschappij, die nooit vergaat,
zijn koninkrijk gaat nooit ten gronde.”
Tweede lezing (Apok. 1, 5-8)
Uit de openbaring van de heilige apostel Johannes.
Broeders en zusters,
genade zij u van Jezus Christus, de getrouwe getuige,
de eerstgeborene van de doden
en de vorst van de koningen der aarde.
Aan Hem die ons liefheeft
en die ons van de zonden heeft verlost door zijn bloed,
die ons gemaakt heeft tot een koninkrijk van priesters
voor zijn God en Vader,
Hem zij de heerlijkheid en de macht in de eeuwen der eeuwen!
Amen.
Zie, Hij komt met de wolken
en elk oog zal Hem aanschouwen,
ook zij die Hem doorstoken hebben;
en alle stammen der aarde zullen over Hem weeklagen.
Ja, Amen!
Ik ben de Alfa en de Omega
- zegt God de Heer -
Hij die is en die was en die komt,
de Albeheerser.”
Evangelie (Joh. 18, 33b-37)
Uit het heilig evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Johannes.
In die tijd riep Pilatus Jezus bij zich en zei tot Hem: “Zijt gij de koning der Joden?”
Jezus antwoordde hem:
“Zegt gij dit uit uzelf
of hebben anderen u over Mij gesproken?”
Pilatus gaf ten antwoord:
“Ben ik soms een Jood?
Uw eigen volk en de hogepriesters
hebben U aan mij overgeleverd.
"Wat hebt Gij gedaan?”
Jezus antwoordde:
“Mijn koningschap is niet van deze wereld.
Zou mijn koningschap van deze wereld zijn,
dan zouden mijn dienaars er wel voor gestreden hebben,
dat Ik niet aan de Joden werd uitgeleverd.
"Mijn koningschap is evenwel niet van hier.”
Pilatus hernam:
“Gij zijt dus toch koning?”
Jezus antwoordde:
“Ja, koning ben Ik.
Hiertoe werd Ik geboren en hiertoe ben Ik in de wereld gekomen
om getuigenis af te leggen van de waarheid.
Alwie uit de waarheid is luistert naar mijn stem.”
Conventsmis Priorij Thabor: Preek op de 34e en laatste zondag van de Tijd door het jaar 2018 - Hij zal komen oordelen levenden en doden.
Martyrologium Romanum Dominica ultima per annum / Laatste zondag door het jaar:
zondag 17 november 2024
Overweging: De Kerk, Gods volk onderweg, houdt stand tegen alle verdrukking in, al tweeduizend jaar (Lumen Gentium).
Rondom ons zien we hoezeer het scheepje van Petrus in woeste stormen is beland. De golven slaan over de boot en van binnenuit komt nu de ergste dreiging. En net als de apostelen toen, roepen wij tot de Heer, die lijkt te slapen,: " Heer ziet U niet dat wij vergaan". En zacht klinkt dan ook weer het antwoord: "Kleingelovigen" !
In het begin …..
God schiep de mens en schonk hem een tuin, een paradijs waarin hij zorgeloos mocht leven. Alléén van die ene boom mochten de vruchten niet gegeten worden. En dat was iets wat de mens geweldig intrigeerde. De slang wist die gevoelige snaar bij hem te vinden: Het Kwaad is machtig, en weet geniepig juist dat zwakke punt te vinden. Het lijkt immers zo realistisch wat ze zegt.
De Kerk is ook een tuin. Ze wordt door Jezus vergeleken met een wijngaard. Een wijngaard die het Kwaad onzer zijn controle probeert brengen. Eeuwen en eeuwen lang. We kennen het verhaal van de dienaren die worden gedood, en zelfs de Zoon de Erfgenaam wordt gedood. Ook de grote Paus Benedictus noemt zichzelf "een eenvoudige dienaar in de Wijngaard des Heren". De Heer heeft zijn Kerk aan ons gelovigen toevertrouwd met de belofte van de leiding door de H. Geest. Die wijngaard wordt ook nu weer bedreigd. Het kwaad is heel machtig en heeft zich gevestigd om de Kerk heen en in de Kerk, ook bij hen die een belangrijke opdracht hebben.
Maar de Kerk dat is het volk van God onderweg zo zei ons Lumen Gentium. Wij zijn uitgenodigd op onze plaats en met onze mogelijkheden, niet de moed te laten varen, niet kleingelovig te zijn. Jezus is de Heer van de Kerk. Wij mogen werken en beheren in zijn tuin, onkruid verdelgen, de grond vruchtbaar maken zodat het geloof groeien kan.
Ook in ons binnenste in, in onze ziel heeft God een tuin aangelegd. En als wij in die tuin bezig zijn, bewerken, snoeien om te kunnen groeien, de grond vruchtbaar maken, dan bouwen wij ook de gemeenschap van gelovigen weer op, de Kerk. En als we binnen die tuin bezig blijven horen we door de inspraken van de H. Geest, wat God ons wil laten doen.
Dat kunnen we alleen horen binnen die tuin van onze ziel. Als we buiten die tuin gaan, horen wij de H. Geest slechter. En hoe meer en hoe verder we buiten die tuin zijn des te slechter horen we de H. Geest tot ons spreken. En dan denken we dat we het niet redden, dat we het alleen moeten doen. Net zoals Adam en Eva ontdekten dat ze naakt waren en in paniek raakten. Wij kunnen alleen bijdragen aan de groei van Gods Rijk, aan de bloei van de Kerk naarmate we luisteren naar de H. Geest en onze eigenmachtigheid uit handen geven. We mogen met lege handen voor de Heer staan, zodat Hij ze kan vullen. God is dicht bij me, Hij houdt van me zoals ik ben, zo heeft Hij mij geschapen en gewild. Hij laat me niet in de steek en zorgt voor mij. Als ik de relatie bekoel door te weinig met Hem verbonden te zijn in gebed, maak ik mij zorgen. Dus ik moet zorgen dat ik bid, van hart tot Hart en dan weet ik: God zorgt voor mij. Zorgt voor ons zijn Kerk, het pelgrimerende volk van God op weg door de tijd naar het Vaderhuis.
Ondanks donkere wolken die ons omringen, en de zorgen die wij ons maken, mogen we leven in de vreugde van de verrijzenis. Vreugde geeft energie, hoop en leven!
Het alternatief van vreugde is angst. Angst wordt trauma en blokkeert. Vreugde geeft juist kracht om te gaan met emotionele pijn. Angst is de verlamming door de vijand, het kwaad. De vijand laat ons kijken naar wat niet goed, niet-fijn-is, naar. Maar.
Zelfs het denken aan vreugde kan kracht geven en helpen en laat ons kijken naar wat wel mooi is.
maandag 11 november 2024
11 november - H. Martinus van Tours, bisschop
zondag 10 november 2024
Overweging bij 32e zondag door het jaar - B En tóch........is er stééds uitzicht.
Het evangelie wijst ons de weg naar God. De Bijbel nodigt ons uit om ons met wat we hebben en zijn aan de levende God toe te vertrouwen.
Dit bevordert ons welzijn, geeft
ons rust. God geeft ons heil, geluk en zegen. Dit zal ons nooit ontbreken.
In het evangelie is er sprake van
een weduwe, die alles waarvan ze moest leven, weggaf. Het is een teken dat een
levenshouding uitdrukt die het heil, het geluk niet van je eigen inspanning
alléén verwacht ; maar wél van de
overvloed van God, van zijn liefde. Zo´n mens vertrouwt op Hem. De Heer immers,
leeft mee met ieder van ons persoonlijk, en wel voor altijd. God zegt tot ieder
van ons : ´Ik bemin jou zoals jij bent´. Als God zo is, dan weten we ook dat
het leven toekomst heeft, dat het perspectief biedt. We kijken naar het leven
a.h.w. met de ogen van God. Ons leven krijgt dan een bevrijdende ruimte en zo
komen we uit ons isolement. We beseffen dat wij zélf alleen, een blijvende
toekomst niet kunnen maken. We zullen ons op God verlaten.
Echt geloven is een sprong. Het is je toevertrouwen aan God
omdat je vertrouwen hebt. Je zegt ´ja´ tegen een ander, tegen God. Je durft met
Hem in zee te gaan.
Van de Bijbel kunnen we dat bij uitstek leren. Hij leert ons
dat God onze Vader is ; dat liefde opbouwt, maar ook dat we elkaars leven
kunnen afbreken, door onrechtvaardig en gemeen te zijn, b.v. ; dat we bij God
altijd opnieuw kunnen beginnen ; dat de lichamelijke dood niet het definitieve
einde is.
De Bijbel leert ons de dingen te zien, zoals God ze ziet,
Gods kijk op leven en dood, op goed en minder goed, op heel onze geschiedenis.
De boodschap van de Bijbel is er een van liefde en bevrijding, van uitzicht
vooral. Waar wij zeggen ´dat doet een mens goed´, daar worden we iets van God
gewaar, daar is Hij aanwezig. We worden dan ook uitgenodigd om te bouwen aan
het geluk van elkaar, juist omdat God elke mens voor het geluk bestemd heeft.
Soms lukt het ons niet om op deze
uitnodiging in te gaan. En tóch........is er stééds uitzicht. Deze woordjes ´en
toch´ kenmerken het beste hoe God en ons geloof zijn. De eenzaamheid kan
drukken, het verdriet kan groot zijn........en tóch; de dood mag niet te
ontkomen zijn........en tóch. Tóch is er licht en toekomst, omdat God ons die
wil geven.
zaterdag 9 november 2024
Lezingen H. Mis 32e zondag door het jaar B - Zij offerde van haar armoe al wat ze bezat, alles waar ze van leven moest.
Uit het eerste boek Koningen.
In die dagen stond de profeet Elia op
en vertrok naar Sarefat.
Toen hij bij de stadspoort kwam
was daar een weduwe hout aan het sprokkelen.
Hij riep tot haar:
“Wees zo goed en haal voor mij in uw kruik een beetje water;
ik zou graag wat drinken.”
Toen zij het ging halen, riep hij haar na:
“Wees zo goed en breng ook een stuk brood mee.”
Zij antwoordde:
“Zowaar de Heer uw God leeft, ik heb geen brood meer;
alleen nog maar een handvol meel in de pot
en een beetje olie in de kruik.
Ik sprokkel nu wat hout en ga dadelijk naar huis
om voor mij en mijn zoon voor het laatst eten klaar te maken;
daarna wacht ons de dood.”
Elia antwoordde:
“Vrees niet,
ga naar huis en doe wat u van plan bent,
maar maak van het meel en de olie
eerst een broodje voor mij en breng mij dat;
voor uzelf en uw zoon kunt u daarna zorgen.
Want zo zegt de Heer, de God van Israël:
De pot meel raakt niet leeg en de kruik met olie niet uitgeput,
totdat de Heer het weer laat regenen.”
Toen ging zij heen en deed wat Elia gezegd had
en dag aan dag hadden zij te eten, zij en haar gezin.
De pot met meel raakte niet leeg en de kruik met olie niet uitgeput
naar het woord dat de Heer gesproken had door Elia.
Tweede lezing (Hebr. 9, 24-28)
Uit de brief aan de Hebreeën.
Broeders en zusters,
Christus is niet het heiligdom binnengegaan dat
- door mensenhanden gemaakt -
slechts een symbool is van het waarachtige heiligdom;
Hij is de hemel zelf binnengegaan om er nu
voor onze zaak bij God present te zijn.
Ook hoeft Hij zich daar niet telkens opnieuw te offeren,
terwijl de hogepriester, jaar in jaar uit,
het allerheiligste binnengaat, met bloed dat niet het zijne is.
Anders had Christus meerdere malen moeten lijden,
vanaf het begin van de wereld;
maar in feite is Hij slechts éénmaal verschenen,
op het hoogtepunt van de geschiedenis
om door zijn offer de zonden te delgen.
Het is het lot van de mens éénmaal te sterven
en daarna komt het oordeel;
zo is ook Christus éénmaal geofferd,
omdat Hij de zonden van allen op zich had genomen;
als Hij een tweede maal verschijnt zal het zijn
los van de zonde,
om heil te brengen aan allen, die naar Hem uitzien.
Evangelie (Mc. 12, 38-44)
Uit het heilig evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Marcus.
In die tijd gaf Jezus bij zijn onderricht ook deze waarschuwing:
“Wacht u voor de schriftgeleerden,
die graag in lange gewaden rondlopen,
die zich laten groeten op de markt,
belust zijn op de voornaamste zetels in de synagogen en op de ereplaatsen bij de maaltijden,
maar die de huizen der weduwen opslokken,
terwijl ze voor de schijn lange gebeden verrichten; over deze mensen zal een strenger vonnis worden uitgesproken.”
Hij ging tegenover de offerkist zitten
en keek toe, hoe het volk koperstukken daarin wierp, terwijl menige rijke er veel in liet vallen.
Er kwam ook een arme weduwe,
die er twee penningen, ter waarde van een cent in wierp.
Hij riep nu zijn leerlingen bij zich en sprak:
“Voorwaar, Ik zeg u:
die arme weduwe heeft het meest geofferd
van allen die iets in de offerkist wierpen;
allen wierpen ze er iets in van hun overvloed,
maar zij offerde van haar armoe al wat ze bezat,
alles waar ze van leven moest.”
9 november: Wijding basiliek Jan van Lateranen
donderdag 7 november 2024
7 november Hoogfeest van de H. Willibrord, bisschop en geloofsverkondiger in de Lage Landen Preek van Pastoor J. l‘Ortye (2024) "dat jonge plantjes van geloof, hoop en liefde weer tot groei en bloei komen".
7 november
Hoogfeest van de H. Willibrord, bisschop en
geloofsverkondiger in de Lage Landen
Preek van Pastoor J. l‘Ortye - 2024
Vandaag vieren wij het feest van Sint Willibrord, een van de eerste missionarissen die in Noord-Nederland voet aan land zette. Helemaal onbekend was het christendom hier toen niet; in de periode vóór de komst van Willibrord was er ook al gemissioneerd. De eerste missionarissen in onze streken kwamen uit het zuiden, over de grote heerbanen die de Romeinen hadden aangelegd. In Maastricht bevindt zich het graf van de H. Bisschop Servatius, die er in 384 zou zijn overleden. In Maastricht en omgeving was het christendom dus al bekend.
In Nijmegen is er uit die periode een haarspeld
met een Christusmonogram gevonden; ook in het rivierengebied was het
christendom dus al bekend.
Na het wegvallen van het Romeinse bestuur in onze
streken kwam deze in handen van de laatste garnizoenscommandanten, die aan het
hoofd stonden van de plaatselijk gerekruteerde legertjes. Daarbij kwam dat de
samenstelling van de bevolking aan het veranderen was. In 355 waren
bijvoorbeeld groepen Frankische immigranten uit het huidige Drenthe, Gelderland
en Overijssel het Romeinse rijk binnengetrokken, waar generaal Julianus hun
land in het huidige Brabant had toegewezen, maar wel van hen had geëist dat ze
legerdienst zouden verrichten.
Toen het Romeinse staatsapparaat rond 410 wegviel
kwam de macht in handen van mannen met Frankische (over-)grootouders. Als ze al
gedoopt waren zal het geloof toch niet heel diep gezeten hebben. Hun loyaliteit
aan Rome, dat in het zuiden nog altijd de scepter zwaaide, zat daarentegen wel
heel diep: toen Attilla’s Hunnen in 451 Gallië binnenvielen, streden de Franken
zij aan zij met andere Romeinse bondgenoten. De Frankische commandant was een
zekere Merovech, die er blijkbaar in was geslaagd de Frankische leiders te
verenigen. Zijn zoon Childerik die in Doornik resideerde, had eveneens meer dan
lokaal gezag en dat geldt ook voor diens zoon Clovis. Dit was een van de
sleutelfiguren op het breukvlak van de oudheid en de middeleeuwen: rond het
jaar 500 veroverde hij het gebied dat wij tegenwoordig als Frankrijk kennen. Om
dat uitgestrekte gebied te kunnen besturen had hij mensen nodig die konden
lezen en schrijven en daarom werkte hij nauw samen met de Kerk die juist in
deze periode steeds meer voet aan de grond begon te krijgen.
Het was de tijd van de H. Lambertus die de
bewoners van het noorden van Limburg en in Noord-Brabant voor het christendom
probeerde te winnen; van de H. Amandus die ongeveer tegelijkertijd actief als
missionaris was in het Vlaamse kustgebied.
Het missiewerk waartoe zij zich geroepen wisten
was echter allerminst zonder gevaren. Daarom vestigde de Angelsaksische
missionaris Willibrord zich niet lang na zijn aankomst in het voormalige
Romeinse fort in Utrecht (‘Wiltaburg’). Die oude versterking werd hem
geschonken door een van de voornaamste Frankische machthebbers van die tijd:
Pepijn van Herstal die kort daarvoor (in 689) de plaatselijke bevolking had
onderworpen. Die Pepijn schonk hem ook de bekende abdij van Echternach en die
van Susteren, die als een statie, als een halteplaats op de weg daarnaar toe
kan worden gezien. Zo’n toevluchtsoord kregen ook de HH. Wiro, Plechelmus en
Otgerus hier in Berg toegewezen, waarschijnlijk door Pepijns gelijknamige
kleinzoon, die ter onderscheiding van de andere Pepiniden ook wel Pepijn de
Korte wordt genoemd. Ging het in Utrecht om een oud Romeins fort, hier in Berg
ging het om een klooster, zoals het in de eerste levensbeschrijvingen van de
Berger heiligen heet, om een gebouw dat al een christelijke bestemming had
voordat zij er zich vestigden. Het waren als het ware steunpunten van waaruit
het christendom zich verder zou verbreiden en verdiepen. Ze vormden het begin
van de organisatie van de Kerk in onze streken die een grote bloei kende, maar
inmiddels flink op haar retour is, met name sinds de grote secularisatiegolf
van de jaren zestig. Het moment dat we weer terug bij af zijn, lijkt niet lang
meer op zich te laten wachten. Zoals toen lijkt de toekomst af te hangen van
steunpunten zoals die van weleer toen de eerste missionarissen zich hier
aandienden; en van mensen als Pepijn die de missionarissen in bescherming namen
en van de nodige middelen voorzagen en daarmee de missionering faciliteerden.
Dat ook wij de missie zijn toegedaan; dat - als
we onszelf nog niet het geloof in den vreemde zien verkondigen, - dat wij er
toch minstens in onze eigen omgeving getuigenis van durven afleggen, met name
in en door het gebed dat het mogelijk maakt dat jonge plantjes van geloof, hoop
en liefde weer tot groei en bloei komen.
7 november - H. Willibrord, bisschop, verkondiger van ons geloof, patroon van de kerkprovincie
Willibrord was een Angelsaksische monnik, die met elf gezellen zijn vaderland verliet om als missionaris in onze streken het geloof te verkondigen. Door paus Sergius I werd hij in 695 tot bisschop gewijd. Als zodanig vestigde hij zich te Utrecht. Bijna vijftig jaar lang werkte hij onder de heidenen. Hij stierf in de abdij van Echternach (Luxemburg) op 7 november 739. Zijn graf aldaar is nog steeds in ere. Een deel van zijn relieken rust in de kathedraal van Utrecht. In 1939 werd Sint Willibrord door paus Pius XII uitgeroepen tot patroon van de Utrechtse kerkprovincie. Met dankbaarheid vereren wij hem als de apostel van Nederland, als stichter van de kerk in onze streken en als vader van ons geloof.
God, Gij hebt de heilige bisschop Willibrord bestemd om uw grootheid te verkondigen aan de heidenen en hen tot uw kinderen te maken. Wij vragen U op zijn voorspraak: laat ons als trouwe dienaren altijd uw wil volbrengen om te verkrijgen dat uw volk, ook in onze dagen, toeneemt in verdiensten en aantal.
maandag 4 november 2024
DE CHRISTELIJKE HOOP IN DE VISIE VAN SINT AUGUSTINUS III
De Kerk vervolgt haar pelgrimsweg tot aan het einde van de dingen, tussen de vervolgingen van de kant van de wereld en de vertroostingen van God. Wakend in zoveel nachten, lijdend in zoveel ellende, vooruitkijkend en afwachtend, sterk in het verdragen en standvastig in het volhouden. Welke vrucht, denkt u, zal haar deel zijn?
“Komt, gezegenden van mijn Vader, neemt bezit van het rijk dat reeds voor u is bereid vanaf de grondvesting van de wereld” (Mt 25, 34).
De Kerk leidt als het ware een tweevoudig leven overeenkomstig de verkondiging en de belofte van de Heer: het ene in geloof, het andere in aanschouwing, het ene als pelgrim onderweg, het andere in het eeuwige huis van de Vader; het ene in moeizame inspanning, het andere in rust; het ene werkend, het andere beschouwend. Het ene verwijst naar de apostel Petrus, het tweede naar Johannes.
Welke schat zij dragen, weten goede christenen zelf niet; eens zullen zij het echter weten.
De wortel leeft, maar in de winter is ook de levende boom gelijk aan een verdorde boom. In de winter dragen beide - de verdorde en de levende boom - geen blad en zijn ook niet beladen met vruchten. Maar de zomer komt en toont wat in de bomen is verborgen: de levende stam en takken brengen bladeren en vruchten voort; de verdorde boom zal in de zomer leeg blijven zoals in de winter.
Onze winter is de verborgenheid van Christus, onze zomer is de openbaring van Christus. Daarom troost de apostel Paulus de goede bomen, de gelovigen: ”U bent immers gestorven, maar uw leven ligt met Christus verborgen in God” (Kol 3, 3) - u bent dood, maar dat is slechts schijn: in de wortel leeft u, en wanneer “Christus, uw leven zal verschijnen, dan zult ook u met Hem verschijnen in heerlijkheid” (Kol 3, 4).
Onze ellende enerzijds en de barmhartigheid van God anderzijds brengen mee dat een tijd van droefheid aan de tijd van vreugde vooraf moet gaan. Eerst moet er een tijd van droefheid zijn, er dan komt de verlossing; eerst een tijd van moeite en inspanning, dan de rust; eerst een tijd van geweeklaag, dan de zaligheid. De tijd van droefheid, inspanning, geweeklaag zijn het gevolg van onze zonden, de tijd van vreugde, rust en zaligheid zijn niet te danken aan onze verdiensten, maar aan de genade van Christus, onze Verlosser. We hopen op iets anders dan we verdienen: we verdienen het kwade, maar we hopen op het goede. Komt het een voort uit onze erbarmelijke toestand, het laatste komt van de erbarming van Hem die ons heeft geschapen.
Zó groot is het geluk van de gerechtigheid, dat we daarvoor, zelfs wanneer we dit slechts een enkele dag zouden kunnen genieten, een onmetelijk lang leven met alle mogelijke goederen en genietingen gering zouden moeten schatten.
De vrede die ons hier ten deelt valt, vloeit voort uit het geloof dat ons met God verbindt, in de eeuwigheid zal deze ons met God in de aanschouwing van Hem verbinden. Hier beneden is de vrede meer een troost in het lijden dan een zalig genieten.
De heiligheid die wij in dit leven bereiken, berust meer op de vergeving van de zonden dan op volmaaktheid in de deugd. Heiligheid betekent dat God de heerschappij bezit over de mens die Hem gehoorzaamt, en in de mens de geest over het lichaam, het verstand over de begeerte - namelijk dat men méér door de genade van God om vergeving van zonde smeekt en voor de ontvangen goedheid dankbaar is dan door eigen verdienste. Daar zal de gehoorzaamheid zelfs zo zoet en gemakkelijk zijn, als leven en heersen zalig zijn. In de vrede van deze zaligheid - in de zaligheid van deze vrede - zal het hoogste goed bestaan.
Thans leven we niet zonder strijd. We zijn tot eendracht geroepen en om onderling de vrede bewaren, maar dikwijls moeten we strijden met hen, voor wie wij menen te moeten zorgen. Iemand slaat de verkeerde weg in; u wilt hem terughalen, hij verzet zich - u strijdt met hem. De heidenen verzetten zich - u strijdt tegen het bedrog van de afgoden en demonen. De afvallige verzet zich - u strijdt tegen een andere vorm van demonische dwaalleer. Slechte katholieken willen niet rechtschapen leven; ook iemand die u na aan het hart ligt, gelooft u te moeten terechtwijzen - hoeveel niet te vermijden strijd overal! Menigeen zegt ook: “Waarom moet ik zo lijden? Ik wil mij op mezelf terugtrekken, in mijn eigen huis blijven en God in de stilte aanroepen!”
Trekt u zich nu maar op u zelf terug; u vindt strijd! “Wat wij uit onszelf najagen is in strijd met de Geest, en wat de Geest verlangt is in strijd met onszelf” (Gal 5, 17). U bent dit zelf; u bent alleen met u zelf, hebt met niemand anders te doen; maar u voelt (Rom 7, 23-25) “in alles wat ik doe een andere wet. Deze voert strijd tegen de wet waarmee ik met mijn verstand instem en maakt van mij een gevangene van de zonde die in mij leeft. Wie zal mij, ongelukkige mens, redden uit dit bestaan dat beheerst wordt door de dood? Dat doet God! Dank aan Hem door Jezus Christus onze Heer.
De Heer zegt: “Nog een korte tijd en jullie zien Mij niet meer, maar kort daarna zien jullie Mij terug” ( Jo 16,16). Deze belofte geldt de gehele Kerk, evenals aan de gehele Kerk werd beloofd: “Ik ben bij u, tot aan het einde van de wereld” (Mt 28,20). De Heer talmt niet met zijn belofte: een korte tijd en we zullen Hem zien. Dan zullen we Hem om niets meer vragen, niets meer te vragen hebben; niets verder nog te verlangen hebben, niets meer zoeken wat verborgen is.
Deze “korte tijd” komt ons voor als lang, omdat deze tijd nog voortduurt; als deze voorbij is, zullen we inzien hoe kort deze tijd was.
Daarom moet onze vreugde niet zijn, zoals de wereld die kent, waarover Johannes zegt: “De wereld zal zich echter verheugen” (Jo 16,20); en toch moeten we niet zonder vreugde zijn in ons smartelijk verlangen, veeleer (zoals de Apostel zegt): “Wees verheugd door de hoop die u hebt, wees standvastig wanneer u tegenspoed ondervindt” (Rom 12, 12). Zo verheugt zich ook de barende over het kindje dat op komst is méér, dan dat zij lijdt door haar ogenblikkelijke nood. We lijden een tijd, maar niet altijd. Kort duurt de droefheid, eeuwig de zaligheid. Het verdriet houdt slechts een tijdje aan, eeuwig duurt de vreugde.
“Ons vertrouwen in de woorden van de profeten is daardoor alleen maar toegenomen. U doet er goed aan uw aandacht altijd daarop gericht te houden, als op een lamp die in een donkere ruimte schijnt, totdat de dag aanbreekt en de morgenster opgaat in uw hart” (2 Pe 1, 19). Op die dag zal onze Heer Jezus Christus komen om te verlichten wat in het duister verborgen is. Als die dag aanbreekt zal geen licht meer nodig zijn, geen profeet meer worden gelezen en geen geschriften van de Apostelen nog worden opengeslagen - zelfs het Evangelie zullen wij niet meer nodig hebben. Alle geschriften die als heldere lampen in deze donkere wereld voor ons werden ontstoken opdat wij niet in duisternis zouden leven, zijn niet meer nodig.
Waarover zal de blik zich dan verblijden, waarin zal dan onze zaligheid bestaan, die “geen oog heeft gezien, geen oor heeft gehoord en die in geen enkel mensenhart is opgekomen?“ (1 Kor 2,9)?
Ik vraag u, broeders - zegt de H. Augustinus - bemin met mij, verlang met mij in geloof! Laten we verlangen naar ons vaderland hierboven waarover Johannes zegt: “In het begin was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was God” (Jo 1,1).
De dauw waarmee we hier besprenkeld worden, zal daar een bron zijn. De straal die een verduisterd, gewond en afgedwaald hart binnendringt, zal daar een onverhuld licht zijn. Met het oog op de zalige aanschouwing van de Heer worden wij nu gelouterd.
(De wapenspreuk van de nieuwe bisschop van Roermond, Cornelis van den Hout: In exilio spes - hoop in de ballingschap, is ook op ons van toepassing)
“Zeer geliefden, we zijn nu al kinderen van God en nog niet is geopenbaard, wat wij zullen zijn; maar we weten dat wij aan Hem gelijk zullen zijn wanneer Hij zal verschijnen, want dan zien we Hem zoals Hij is (1 Jo 3, 2).
Wat zal ik zeggen, geliefden? O, zalig huis! O, zeker vaderland! O, als het hart, ook al is het gering, toch eens zou verlangen naar die onuitsprekelijke heerlijkheid! O, als we onze pelgrimstocht weliswaar onder zuchten afleggen en de wereld niet beminnen, maar steeds in gelovige gezindheid aankloppen bij Hem die ons geroepen heeft! Verlangen is de adem van de ziel. Dat ons hart groter worde, opdat ons verlangen steeds groter mag zijn! Mogen de H. Schrift dit, moge de gemeenschap van de Kerk, moge de viering van de H. Geheimen, moge dit het Doopsel, de lofzang voor God en moge ook ons bidden en spreken dit in ons verwerkelijken! Als u zó gezind bent, verheft uw hart, u allen, zoveel u kunt en u zult ontvangen wat Hij heeft beloofd.
Niet zonder reden heeft de Kerk volgens oude overlevering de gewoonte bewaard in de Paastijd het Alleluia te zingen. Alleluia is de lof van God; het zegt ons ten tijde van beproeving wat wij eens zullen doen wanneer wij zijn rust zijn binnengegaan.
Laat ons het Alleluia zingen naar vermogen, opdat we eens verdienen het te zingen zonder onderbreking; de lof van God daar en hier: hier door hen die waken, daar door hen die zeker zijn; hier door sterfelijke mensen, daar door de zaligen die niet meer kunnen sterven; hier in hoop, daar in bezit; hier onderweg, daar in het vaderland!
Laat ons nu reeds lof zingen, niet om een zoete rust te genieten maar om de arbeid te verzoeten!
Laat ons zingen zoals pelgrims zingen: zingen onderweg! Het gezang zal ons tot troost zijn bij onze inspanningen. Laat u niet ophouden door traagheid: zingt en loopt door! Laat ons de Heer loven, onze God! Laat ons Hem loven, niet alleen met onze stem maar ook in ons gedrag. Laat onze tong hem loven, laat ons leven Hem loven. Laat zo het Alleluia uit uw mond klinken! Laten we bij het zingen van het Alleluia onze blik verheffen naar de Dag die geen einde kent naar het land van de onsterfelijkheid! Laten we ons haasten naar ons eeuwig thuis! “Zalig, die wonen in uw huis: van eeuwigheid tot eeuwigheid zullen zij U prijzen” (Ps 83[84],5).
Keren we ons tot God, laten wij Hem smeken voor ons en voor heel zijn volk opdat Hij ons in zijn barmhartige liefde behoedt en bewaart door Jezus Christus zijn Zoon, onze Heer, die met Hem leeft in de eeuwen der eeuwen
Slotgebed
Heer, onze God, U hebt ons alles gegeven - schenk ons de vrede! De vrede van de sabbat, van de sabbat zonder avond: wanneer U zo in ons zult rusten zoals U nu in ons werkt (want Gij, Heer, werkt en rust steeds daar) - waar wij U toegedaan zijn met heel ons wezen! Dan zal geen smart en ook geen plaag ons neerdrukken. Dan zal heel ons leven door uw volheid een leven in de waarheid zijn. En dit wonderlijke ‘universum’ dat U zelf ‘goed’ noemde, zal voorbij zijn wanneer de maat ervan bereikt is; en het zal geweest zijn ”een morgen en een avond”. De sabbat echter heeft geen avond en kent geen ondergang: U hebt deze dag geheiligd, opdat hij steeds mag voortduren.
Heer, onze God, U heeft ons geroepen, wij roepen tot U.
Wij horen U roepen, wil ons roepen aanhoren!
Leid ons daarheen waarheen U beloofde ons te leiden.
Voltooi, God, wat u begonnen bent; verlaat de uwen niet! Amen.
4 november - H. Carolus Borromeus, bisschop Je moet handelen in overeenstemming met je woorden.
Uit een toespraak van de heilige Carolus Borromeo, bisschop van Milaan († 1584)
Zeker, wij allen zijn zwak, maar God de Heer heeft ons middelen gegeven waarmee we ons kunnen helpen als we dat willen. Een priester bijvoorbeeld zou een onberispelijk leven willen leiden. Hij erkent dat men dat van hem verwacht. Hij zou ingetogen willen zijn en, zoals het hem past, het leven van een engel willen leiden; hij denkt er echter niet aan de geschikte middelen daartoe te gebruiken, namelijk vasten, bidden, het vermijden van slecht gezelschap en van schadelijke en gevaarlijke vriendschappen.
Zo iemand klaagt erover dat hem - als hij het koor betreedt om het getijdengebed te zingen of zich klaarmaakt om de eucharistie te vieren - onmiddellijk duizenden dingen voor de geest komen die hem van God afhouden. Maar wat heeft hij in de sacristie gedaan alvorens het koor te betreden of de eucharistie te vieren? Welke middelen heeft hij aangewend om de aandacht erbij te houden?
Wil je dat ik je leer hoe je in de deugd voortgang kunt boeken? Hoe je - als je al in het koor aandachtig was - een volgende keer nog aandachtiger kunt zijn, zodat je dienst nog meer aan God behaagt? Luister dan naar wat ik zeg. Als er al een vonkje van de goddelijke liefde in je ontstoken is, haal het dan niet onmiddellijk te voorschijn en stel het niet aan de wind bloot. Laat de oven gesloten, zodat hij niet kan afkoelen en zijn warmte verliezen; dat wil zeggen: ontvlucht zoveel mogelijk de verstrooidheden, blijf verenigd met God, mijd holle gesprekken.
Is het jouw taak te prediken en te onderrichten? Studeer en leg je toe op al wat nodig is om deze taak naar behoren te vervullen. Draag er zelf zorg voor in de eerste plaats te preken door je leven en je daden, zodat je toehoorders niet spottend hun hoofd schudden bij je woorden, als ze het ene horen, maar het andere zien.
Je staat in de zielzorg? Verwaarloos dan de zorg voor jezelf niet en geef jezelf niet helemaal weg aan anderen, zodat er voor jou niets meer van jezelf overblijft. Je moet de zielen waarvoor je verantwoordelijk bent, wel indachtig zijn, maar dan wel zo dat je jezelf niet vergeet.
Medebroeders, weet wel dat er voor mensen van de kerk niets zo noodzakelijk is als het inwendig gebed, dat aan al wat we doen, voorafgaat, het begeleidt en volgt. De profeet zegt: ik zal zingen en begrijpen (vgl. Ps. 101 (100), 1 vv). Als je de sacramenten bedient, mijn broeder, overweeg wat je doet. Als je eucharistie viert, overweeg wat je offert. Als je het koorgebed zingt, overweeg wat je zegt en tegen wie je het zegt. Als je in de zielzorg staat, overweeg door welk bloed de zielen zijn gezuiverd en zo ‘zal alles bij je met liefde gebeuren’ (1 Kor. 16, 14). Op die wijze zullen we gemakkelijk alle moeilijkheden kunnen overwinnen die we elke dag noodzakelijkerwijze in groten getale - zo is nu eenmaal ons leven - ondervinden. Daardoor zullen we de kracht hebben om Christus zowel in ons als in de anderen voort te brengen.
Amen.
zondag 3 november 2024
Lezingen H. Mis 31e zondag door het jaar B “Het eerste is: Gij zult de Heer uw God beminnen met geheel uw hart, geheel uw ziel, geheel uw verstand en geheel uw kracht. Het tweede is: Gij zult uw naaste beminnen als uzelf. Er is geen ander gebod voornamer dan die twee.”
Eerste lezing (Deut. 6, 2-6)
Uit het boek Deuteronomium.
Mozes sprak tot het volk en zei:
“Vrees de Heer uw God
door al zijn voorschriften en geboden na te komen,
die ik u opleg.
Luister dan, Israël, en volbreng ze nauwgezet.
Dan zult ge gelukkig zijn
en talrijk worden in het land van melk en honing
dat de Heer, de God van uw vaderen, u heeft beloofd.
Luister, Israël, de Heer is onze God, de Heer alleen!
Gij moet de Heer uw God beminnen met heel uw hart,
met heel uw ziel
en met al uw krachten.
De geboden, die ik u heden voorschrijf,
moet ge in uw hart prenten.”
Tweede lezing (Hebr. 7, 23-28)
Uit de brief aan de Hebreeën.
Broeders en zusters,
in het eerste verbond moesten meerderen priester worden,
omdat de dood hen belet in functie te blijven;
maar Jezus’ priesterschap is onvergankelijk,
omdat Hij in eeuwigheid blijft.
Daarom is Hij ook in staat hen voor altijd te redden
die door zijn tussenkomst God naderen,
daar Hij altijd leeft om voor hen te pleiten.
Zulk een hogepriester hadden wij ook nodig;
een die heilig is, schuldeloos, onbesmet,
afgescheiden van de zondaars,
hoog verheven boven de hemelen.
Hij hoeft ook niet, zoals de hogepriesters,
elke dag opnieuw eerst voor zijn eigen zonden offers op te dragen
en daarna voor die van het volk,
want dit heeft Hij eens voor al gedaan,
toen Hij zichzelf ten offer bracht.
De wet stelt als hogepriester mensen aan, met zwakheid behept;
maar de eed, die uitgesproken is ná de wetgeving,
wijst de Zoon aan, die volmaakt is in eeuwigheid.
Evangelie (Mc. 12, 28b-34)
Uit het heilig evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Marcus.
Lof zij U, Christus.
In die tijd trad een schriftgeleerde op Jezus toe
en legde Hem de vraag voor:
“Wat is het allereerste gebod?”
Jezus antwoordde:
“Het eerste is:
Hoor, Israël!
De Heer onze God is de enige Heer.
Gij zult de Heer uw God beminnen met geheel uw hart,
geheel uw ziel, geheel uw verstand en geheel uw kracht.
Het tweede is:
Gij zult uw naaste beminnen als uzelf.
Er is geen ander gebod voornamer dan die twee.”
Toen zei de schriftgeleerde tot Hem:
“Juist, Meester, terecht hebt Ge gezegd:
Hij is de enige, en er bestaat geen andere buiten Hem;
en Hem beminnen met heel zijn hart,
heel zijn verstand en heel zijn kracht
en de naaste beminnen als zichzelf,
dat gaat boven alle brand- en slachtoffers.”
Omdat Jezus zag dat hij wijs gesproken had, zei Hij hem:
“Gij staat niet ver af van het Koninkrijk Gods.”
En niemand durfde Hem nog een vraag stellen.
zaterdag 2 november 2024
Cardinal Newman: A Prayer for the Faithful Departed
Gracious Lord, we beseech you, remember not against them the sins of their youth and their ignorances; but be mindful of them in your heavenly glory. May the heavens be opened to them. May the Archangel St. Michael conduct them to you. May your holy Angels come forth to meet them, and carry them to the city of the heavenly Jerusalem. May they rest in peace.
John Henry Newman 1801-1890
ENKELE GEDACHTEN VAN PAUS BENEDICTUS XVI BIJ DE MAAND NOVEMBER - DE OPSTANDING VAN DE DODEN.
Christenen hopen op de opstanding van de doden, zo belijden we in het Credo. Voor Paulus is de zin van de verkondiging van de christelijke boodschap verbonden met deze verwachting: zonder de opstanding uit de doden zijn geloof en verkondiging niets waard en is christelijk leven zinloos.
In de geschiedenis van het dogma is deze uitspraak op twee manieren ontwikkeld: De overtuiging van de opstanding van de doden omvat de verwachting van een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, dat betekent de zekerheid dat deze beide niet als een afvalhoop eindigen, die tenslotte het bloed en de tranen in het leven hier, als ijdele illusies doodgemoedereerd begraaft. Nog duidelijker omvat de dogmageschiedenis een tweede aspect, dat namelijk in de christelijke beloften ook de individuele voltooiing van iedere afzonderlijke persoon is besloten, de voltooiing waarin het leven na de dood overgaat.
Paus Benedictus XII heeft dit in 1336 in de bul ‘Benedictus Dominus’ uitdrukkelijk geformuleerd:
“De zielen van de overleden gelovigen die geen verdere reiniging nodig hebben, zijn nog vóór de Opstanding van de doden en het Algemeen Oordeel in de hemel en aanschouwen het wezen van God, van aangezicht tot aangezicht”.
Het moet klaar en duidelijk worden gezegd: Christenen zien verwachtingsvol uit naar de hemel – ook tegenwoordig nog. In een wereld, die de wet van de instandhouding van energie kent, hoeft men zich niet te verwonderen, dat ook deze geheimnisvolle energie die wij ‘geest’ of ‘ziel’ noemen, niet verloren gaat en tenslotte door alle schaduwen heen haar bestaansgrond ziet en daarmee en juist daardoor met heel de schepping communiceert.
*
De Litanie van alle Heiligen drukt de gezindheid van de gelovige christenen tegenover de dood als volgt in een van de beden uit: “Van een plotselinge en onvoorziene dood, verlos ons Heer”. Het plotseling weggenomen worden, zonder zich te kunnen voorbereiden, zonder zich gereed gemaakt te hebben, komt de christen voor als een gevaar waarvan hij verlost wil worden. Het laatste deel van de weg wil hij graag bewust afleggen: hij wil zelf sterven. Zou men vandaag de dag een litanie van de ongelovigen moeten formuleren, dan zou de bede ongetwijfeld omgekeerd luiden: Schenk ons een plotselinge en onopgemerkte dood, Heer. De dood zou onverhoeds moeten intreden en geen tijd laten om na te denken. Hier wordt eerstens duidelijk dat de volkomen uitbanning van de metafysische vrees niet is gelukt. Men zou het liefste hiermee klaar komen door de dood zelf te produceren zodat deze zo als een de techniek overstijgende vraag naar het menszijn űberhaupt verdwijnt. De betekenis die de euthanasiekwestie zienderogen krijgt, berust hierop dat de dood als een verschijnsel dat mij tegenstaat, moet worden vermeden en door een technische dood moet worden vervangen, die ik zelf niet hoef te ondergaan.
Voor het hiernamaals worden de deuren dichtgeslagen, alvorens het zich kan openen.
*
Christus stierf biddend. Heel zijn denken is verzonken in God, Hij ademt de atmosfeer van God, de liefde. Ontroerend wordt dit uitgedrukt in het lied: O quantum in cruce sprirant amorem caput tuum, inclinatum, manus expansæ, pectus apertum! En daarom is Hij onsterfelijk en staat Hij boven de dood. Maar er is nog een kwestie: Jezus was niet onsterfelijk in de zin zoals mensen zich van oudsher wensen wanneer zij naar het kruid tegen de dood zoeken. Jezus is gestorven. Zijn onsterfelijkheid heeft de vorm van een opstanding uit de dood, die het eerst intreedt. Wat betekent dit? De liefde is altijd iets dat met de dood van doen heeft: in het huwelijk, in het gezin, in de dagelijkse omgang. Vanuit deze achtergrond kan men de macht van het egoïsme verstaan: het is de maar al te goed begrijpelijke vlucht voor het geheim van de dood, dat in de liefde vervat is. Maar tegelijk zien we: slechts deze dood, die in de liefde is, maakt vruchtbaar; het egoïsme dat de dood uit de weg wil gaan verarmt de mens juist en maakt hem leeg.; slechts de gestorven graankorrel brengt veel vrucht voort. Het egoïsme verwoest de wereld en is de ware toegangspoort tot de dood, zijn oppermachtige prikkel. De Gekruisigde echter is de poort van het Leven. Hij is de sterkere, die de sterke bindt. De dood, de sterkste macht van de wereld, is slechts de macht op één na, omdat in de Zoon van God de liefde zich als de sterkere heeft bewezen. De overwinning ligt bij de Zoon, en hoe meer wij naar zijn voorbeeld leven, des te meer zal ook in deze wereld die macht reddend en helend zichtbaar worden, die door de dood de definitieve overwinning toekomt: de gekruisigde liefde van Christus.
Vertaald naar onze spiritualiteit betekent dit:
Sterven aan onszelf, aan de wereld en aan alles wat niet van Christus is –
Met Hem begraven willen worden om met Hem te verrijzen.