woensdag 10 februari 2021

Die 10 februarii SANCTÆ SCHOLASTICÆ, VIRGINIS Memoria Ecce rogávi te, et audíre me noluísti; rogávi Deum meum, et audívit me.


 .
Quadam vero die venit ex more, atque ad eam [Schalasicam] cum discípulis venerábilis eius descéndit frater [Beneictus]; qui totum diem in Dei láudibus sacrísque collóquiis ducéntes, incumbéntibus iam noctis ténebris, simul accepérunt cibos.
Cumque inter sacra collóquia tárdior se hora protráheret, éadem sanctimoniális fémina eum rogávit, dicens: «Quæso te, ut ista nocte me non déseras, ut usque mane áliquid de cæléstis vitæ gáudiis loquámur». Cui ille respóndit: «Quid est quod lóqueris, soror? manére extra cellam nullátenus possum».
Sanctimoniális autem fémina, cum verba fratris negántis audísset, insértas dígitis manus super mensam pósuit, et caput in mánibus omnipoténtem Dóminum rogatúra declinávit. Cumque leváret de mensa caput, tanta coruscatiónis et tonítrui virtus, tantáque inundátio plúviæ erúpit, ut neque venerábilis Benedíctus, neque fratres qui cum eo áderant, extra loci limen quo conséderant, pedem movére potuíssent.
Tunc vir Dei cœpit cónqueri contristátus, dicens: «Parcat tibi omnípotens Deus, soror: quid est quod fecísti?». Cui illa respóndit: «Ecce rogávi te, et audíre me noluísti; rogávi Deum meum, et audívit me. Modo ergo, si potes, egrédere, et me dimíssa ad monastérium recéde».
Ipse autem, qui remanére sponte nóluit, in loco mansit invítus, sicque factum est ut totam noctem pervígilem dúcerent, atque per sacra spiritális vitæ collóquia sese vicária relatióne satiárent.
Nec mirum, quod plus illo fémina váluit; quia enim, iuxta Ioánnis vocem, Deus cáritas est, iusto valde iudício illa plus pótuit, quæ ámplius amávit.
Op zekere dag, toen zij zoals gewoonlijk weer kwam, daalde haar eerbiedwaardige broer met zijn leerlingen af en kwam naar haar toe. Zij brachten de hele dag door met de lofprijzing van God en met gesprekken over godsdienstige onderwerpen. Toen de duisternis van de nacht inviel, namen zij voedsel tot zich.

Toen het tijdens die gesprekken steeds later werd, vroeg de heilige kloosterlinge hem: ‘Ik vraag je, mij deze nacht niet te verlaten, opdat wij tot de morgen een weinig spreken over de vreugde van het leven in de hemel.’ Hij gaf haar ten antwoord: ‘Wat zeg je daar, zuster, ik kan in geen geval buiten mijn cel blijven.’
Toen de heilige kloosterlinge haar broer zo hoorde weigeren, vouwde zij haar handen op tafel en legde haar hoofd erop om de almachtige God iets te vragen. Toen zij haar hoofd van de tafel oprichtte, begon het zo te weerlichten en te donderen en brak er zo’n zware stortbui los, dat noch de eerbiedwaardige Benedictus, noch zijn medebroeders die bij hem aanwezig waren en daar zaten, een voet buiten de deur konden zetten.

Toen begon de man Gods bedroefd te klagen: ‘Moge de almachtige God je vergeven, maar wat heb je nu gedaan?’ Scholastica antwoordde hem: ‘Kijk, ik heb je iets gevraagd en je wilde niet naar mij luisteren. Toen heb ik het maar aan mijn God gevraagd en Hij heeft naar mij geluisterd. Dus ga nu maar naar buiten, als je kunt, verlaat mij maar en ga maar terug naar het klooster.’

Benedictus echter moest tegen zijn zin daar blijven en zo gebeurde het dat zij de hele nacht wakend doorbrachten en door heilige gesprekken over het geestelijk leven elkaar verrijkten.
Geen wonder dat de vrouw méér dan hij vermocht: volgens Johannes’ woord is God immers liefde (vgl. 1 Joh. 4, 8) en daarom was het terecht dat zij die het meest liefhad, het meest vermocht.