Reeks “Oratio super munera - Gebed over de gaven”
Aswoensdag
Christus
ontvangt brood en wijn voor de H. Eucharistie
Geef dat wij met toewijding het
Lijden van Uw Zoon kunnen gedenken
T e k s t
Missale
Romanum – 1970
Sacrificium
quadragesimali initii sollemniter immolamus,
te Domine,
deprecantes,
ut per pœnitentiæ
caritatisque labores
a noxiis
voluptatibus temperemus,
et, a peccatis
mundati,
ad celebrandam
Filii tui passsionem mereamur esse devoti.
Per Christum
Dominum nostrum.
Missale
Romanum – 1962
Sacrificium,
Domine, quadragesimali initii sollemniter immolamus,
te Domine,
deprecantes,
ut cum epularum
restrictione carnalium
a noxiis quoque
voluptatibus temperemus.
Per Christum Dominum nostrum.
Altaarmissaal Nederlandse Kerkprovincie – 1979
Heer, aan het begin van deze
Veertigdagentijd dragen wij U dit offer op
om U
te vragen:
help ons, door daden van boetvaardigheid en
liefde
onze neiging tot het kwaad te bedwingen
en zuiver ons van zonden,
zodat wij met toewijding het Lijden kunnen
gedenken van uw Zoon,
Jezus Christus, onze Heer.
L i t u r g i s c h e a n t e c e d e n t e n
De oratio Super munera van het
postconciliaire Missale Romanum 1979 is een adaptatie en uitbreiding van de
oratio Super oblata seu Secreta van het Missale Romanum 1962, welke oratie
haar wortels heeft in het Sacramentarium Gelasianum Vetus, 106, Vat. Reg.
lat. 316 uit de eerste helft van de 8e
eeuw, alsook in het Sacramentarium Gregorianum
(Hadrianum), 38, 2, 9e eeuw en sindsdien in meer dan 50 codices is verspreid
in Europa en het Britse schiereiland.
In het Missale Romanum 1962 stond deze oratie op de 1e Zondag
van de Veertigdagentijd.
(Zie:
E. Moeller, J.M. Clément en B. Coppieters ’t Wallant, Corpus Orationum, VIII,
R-S. Brepols, Turnhout 1996, p. 120-121, nr. 5213, Br 1016)
C o m m e n t a a r
Het Gebed over de gaven van vandaag is een
van de zeldzame gevallen waarbij het postconciliaire Missale Romanum een zeer
oude oratie van de Romeinse liturgie sterk uitbreidt. Aan de oude bede om
matiging voegt het een zin toe, die juist op de eigenlijke betekenis van de boetetijd
wijst, te weten: et, a peccatis mundati,
ad celebrandam
Filii tui passsionem mereamur esse devoti
Hier worden de gelovigen uiteindelijk aangespoord
de gedachtenis van het verzoenende Lijden van Christus met toewijding te
vieren.
De gewone telling van de veertig dagen
begint op Aswoensdag en loopt tot Witte Donderdag. De drie laatste dagen van de
Goede Week vormen met Pasen het Triduum Pascale met het mysterium van het
lijden en de Verrijzenis van Christus, “het Paasmysterie”, dat in de vernieuwde
liturgie sterk wordt geaccentueerd. De veertig dagen vormen de voorbereiding op
de viering van het Paasmysterie. Nog juister zou het daarom zijn geweest als de
oratie zou zeggen “…zodat wij met toewijding het Lijden en de Verrijzenis kunnen gedenken van uw Zoon, Jezus Christus”.
Voorwaarde voor de gevraagde genade is de
reiniging van zonden, die door “daden van boetvaardigheid en liefde” wordt
bewerkt. De Latijnse tekst paart hier “pænitentia” aan “caritas”, verzoenende
versterving aan liefde. De mens die door zonde straf heeft opgelopen spant zich
door middel van vrijwillig op zich genomen verstervingen in tot noodzakelijke
uitboeting, waarbij het voor hen die geloven vanzelfsprekend is dat hun vaste hoop
op vergeving en kwijtschelding berust op het deelnemen aan het verlossende Lijden
van de Heer en het daardoor te delen in de Verrijzenis.
Onlosmakelijk
met de praktijk van boete en verzoening is de nieuwe, in de liefde
gelegen, toewending naar God verbonden. Terecht
bidt de oratie om deze liefde, want God alleen kan deze schenken. Voor de
zondaar bestaat er geen grondiger ommekeer dan de liefde, en niets geeft meer
zekerheid dan dat God de liefde van de zondaar met Zijn liefde beantwoordt. (zie
ook de wederkerigheid besproken in de oratio super munera van de achtste week
door het jaar). Daarbij omvat het begrip liefde - die van het hart en die van
de dagelijkse praktijk - de gehele omvang van het belangrijkste gebod, ook de
naastenliefde, die God in Zijn goedheid aan de liefde tot God gelijkstelt: “Wat
gij aan de minsten van Mijn broeders
hebt gedaan, hebt gij aan Mij gedaan” (Mt 25, 40). “Een nieuw gebod geef
Ik u, dat gij elkander liefhebt; gelijk Ik u liefgehad heb”, Joh 13, 34.
Zoals
de hoop van de boete berust op de vereniging met het Lijden van Christus, zo
ook de hoop van de liefde. De Dood van Christus aan het kruis was immers de
hoogste en oneindige daad van liefde.
Wanneer
boete en liefde de reiniging van zonden bewerken, vormen deze de beste
denkbare gesteltenissen voor het opgaan naar de viering van het Paasmysterie.
In
de [nog niet uitgebreide] oorspronkelijke vorm van deze oratie was er nog geen
sprake van boete en liefde, veeleer van het eigenlijke vasten: “restrictio epularum carnalium”, matiger
gebruik van voedsel voor het lichaam”. Deze bede van de oervorm bleef behouden:
“ut a noxiis voluptatibus temperemus”, om onze neiging tot schadelijk genot te
bedwingen. Hiermee bedoelt het gebed het genot dat door onmatigheid strafwaardig, dat wil zeggen zondig wordt.
Tegenover zulke “intemperantiæ”
(onmatigheden) moet de christen met de hier aan God gevraagde genade van
“temperantia” (matigheid) bij alle aardse genietingen, van zonde vrij blijven
of vrij worden. De oratie dateert uit de tijd dat het manicheïsme, rigide
ketterse uitwas van het christelijke denken,
nog sterk werd gepraktiseerd. Men had de stellingname: elke aards genot
is zondig kunnen verwachten. Toch staat dat er niet. Het gaat om matiging. Dat zowel het eigenlijke vasten zoals in het
oorspronkelijke gebed, als ook boete en liefde van de postconciliaire versie zeer
geëigend zijn om de gevraagde matiging te dienen, is duidelijk.
Wat
daar over het overdreven en dus zondig genot wordt gezegd, zou ook in
een verhandeling van stoïcijnse zijde (hebben) kunnen staan. Maar zelfs wanneer de uitbreiding van de oratie
met verwijzing naar het Lijden van Christus ontbreekt, is er nog altijd de
aanvangszin van het gebed, die heel de bede terugvoert op het Eucharistische
Offer, dat evenals de christelijke oervorm van deze oratie, ook de bede van het
Gebed over de gaven in christelijke zin toont: “aan het begin van deze
Veertigdagentijd vragen wij U door dit offer
ons te helpen door daden van
boetvaardigheid en liefde onze neiging tot het kwaad te bedwingen en zuiver ons
van zonden”. Wij wensen U een zalige viering van de Veertigdagentijd die ons
ieder jaar opnieuw als een kans gegeven wordt tot heil van onze onsterfelijke
ziel.