Lezingen van het Lezingenofficie
Augustinus leest Paulus, fresco van Benozzo Gozzoli
(1420-1497)
Eerste lezing
Uit het Boek Spreuken 1,1-7;20-33
Aansporing om de wijsheid te zoeken
Hier volgen de spreuken van Salomo, zoon van David en koning van Israël.
Ze bieden wijsheid en zijn een leidraad in het
leven, verdiepen het inzicht en
bevatten wijze lessen over recht, rechtvaardigheid
en eerlijkheid. Ze vormen het ongeoefende
verstand en geven de jeugd kennis en bezonnenheid. Laat
wie wijs is goed naar deze spreuken luisteren en nog wijzer worden. Laat wie
verstandig is meer en meer de vaardigheid verwerven deze
spreuken en diepzinnigheden te begrijpen, deze woorden en scherpzinnigheden van
de wijzen te doorgronden. Het begin
van alle kennis is ontzag
voor de Heer; een
dwaas veracht de wijsheid en weigert elk onderricht. Wijsheid
roept in de straten, over de pleinen klinkt haar stem, ze
laat zich horen bij de poorten,
te midden van alle rumoer roept ze uit: ‘Hoe lang
nog, onnozele mensen, hechten jullie aan je onvolwassenheid, willen jullie,
spotters, blijven spotten, haten jullie, dwazen, kennis? Luister,
neem mijn berispingen ter harte – dan stort ik mijn geest over je uit, dan laat
ik je delen in mijn wijsheid. Maar toen
ik je riep, wees je me af, toen ik je mijn hand bood, nam je die niet aan. Al
mijn goede raad heb je in de wind geslagen, elke berisping heb je genegeerd. Daarom
lach ik om je ongeluk, schater ik het uit om je ellende, wanneer
ellende op je afkomt als een storm, ongeluk als een onweer over je losbarst,
leed en nood je treffen. Dan zul
je me roepen, maar ik antwoord niet, je zult me zoeken, maar je vindt me niet. Want
je was afkerig van mijn kennis en toonde geen ontzag voor de Heer.
Je nam mijn raad niet aan en verachtte mijn
berispingen. Daarom pluk je de wrange vruchten
van je plannen, je daden liggen je zwaar op de maag. Want
wie onnozel is, gaat aan zijn halsstarrigheid ten onder, en zelfgenoegzaamheid
brengt de dwazen om. Maar wie naar mij
luistert, zal veilig zijn, hij hoeft geen angst te hebben voor het kwaad.’
Tweede lezing
Uit
de Commentaren op het ‘Diatesseron’ van de H. Ephraëm, diaken
(1,
18-19: SCh 121, 52-53)
Het woord Gods, de
onuitputtelijke bron des levens
Wie, Heer, kan ook maar één van uw uitspraken
met zijn geest doorgronden? Wij laten meer achter dan dat wij begrijpen, zoals
dorstigen, die uit een bron drinken. Want het woord des Heren levert veel
aspecten op, volgens de vele inzichten van hen die dat bestuderen. De Heer
heeft aan zijn woord veel verschillende kleuren gegeven, opdat alwie daarin wil
leren, zou vinden wat hem behaagt. Verscheidene schatten heeft hij in zijn
woord verborgen, opdat ieder van ons daar rijker zou worden, waar hij zoekt.
Het woord Gods is de boom des levens, die uit
al zijn delen u een gezegende vrucht aanbiedt, zoals die rots in de woestijn
zich opende, om uit al zijn delen een geestelijk voedsel te schenken. Zij aten, zegt de Apostel een geestelijk voedsel, en dronken een geestelijke
drank.
Tot wie dus een deel uit zijn schat
doordringt, die moet niet geloven, dat allen dat, wat hij zelf gevonden heeft,
in dat woord besloten ligt, maar hij weze ervan overtuigd, dat hij dit alleen
heeft kunnen vinden uit het vele, dat erin besloten ligt. En omdat dit gedeelte
alleen hem geraakt heeft, mag hij niet zeggen, dat het woord zelf arm en
onvruchtbaar is en het daarom minachten, maar omdat hij het niet doorgronden
kan, moet hij dankbaar zijn om zijn rijkdommen. Wees blij, dat ge overwonnen
zijt, en niet bedroefd, omdat het woord uw vermogen overtreft. De dorstige is
blij, als hij drinkt, en niet bedroefd omdat hij de bron niet kan uitputten.
Laat de bron uw dorst overwinnen, maar niet uw dorst de bron. Want als uw dorst
gelest is zonder dat deze de bron heeft uitgeput, kunt ge, als ge opnieuw drost
krijgt, er weer uit drinken. Maar als uw
dorst gelest is en ook de bron verdroogd, zou uw overwinning in uw ongeluk
veranderen.
Wees dankbaar voor wat ge hebt ontvangen, en
wees niet bedroefd om wat ge hebt achtergelaten omdat het te veel was. Wat ge
hebt ontvangen en wat ge bereikt hebt, dat is uw deel, en wat achtergebleven
is, is uw erfdeel. Wat ge om uw zwakheid niet in een uur kunt ontvangen, kunt
ge op andere tijden krijgen, als ge volhardt. Probeer niet in een boze bui in
één teug te nuttigen, wat ge in één teug niet kunt, maar ook moet ge niet uit
luiheid afzien van hetgeen ge langzaam kunt nuttigen.