vrijdag 19 februari 2021

Lectio divina linqua latina Liturgia Horarum Sabbato post Cineres Amicitia Dei. De vriendschap met God.

Ad Officium lectionis



Lectio altera
Ex Tractátu sancti Irenæi epíscopi Advérsus hæreses
(Lib. 4, 13, 4 — 14, 1: SCh 100, 534-540)

Tweede lezing

Uit het Tractaat ‘Tegen de ketters’ van de H. Irenæus, bisschop

De vriendschap met God

Onze Heer, het Woord Gods, begon met zijn dienaren tot God te trekken, daarna schonk Hij hun, die Hem onderworpen waren, de vrijheid, zoals Hij tegen zijn leerlingen zei: Ik noem u geen dienaren meer, want de dienaar weet niet wat zijn Heer doet; , u noem Ik mijn vrienden, omdat Ik u alles geopenbaard heb, wat Ik van mijn Vader heb gehoord.
Want de vriendschap van God geeft de onsterfelijkheid aan allen die deze verlangen.
In het begin dan ook vormde God Adam, niet alsof Hij de mens nodig had, maar als iemand aan wie Hij zijn weldaden kon schenken. Want niet alleen vóór Adam maar ook vóór de hele schepping verheerlijkte het Woord zijn Vader, en in Hem blijvend werd Hijzelf door de Vader verheerlijkt, zoals Hijzelf zegt: Vader, verheerlijk Mij met de heerlijkheid, die Ik bezat vóór de grondvesting van de wereld.
Hij beval ons niet hem te volgen, omdat Hij onze dienst nodig had, maar om onszelf het heil te schenken. Want de Verlosser volgen is delen in het heil; en het Licht volgen is het licht ontvangen.
Want wie in het licht zijn, doen zelf het licht niet ontbranden, maar worden door het licht verlicht en er door bestraald. Zelf geven zij het licht niets, maar doot die weldaad te ontvangen worden zij door het licht verlicht.
Zo is ook de dienst aan God bewezen. Deze schenkt God wel niets, noch heeft God behoefte aan onze verering. Maar Hijzelf geeft aan die Hem volgen en dienen het onbederfelijke leven en de eeuwige glorie, en bewijst daarmee een weldaad aan die Hem dienen om reden van hun dienen, en aan die Hem volgen omdat zij Hem volgen, maar niet omdat Hij van hen een weldaad ontvangt. Hij is immers rijk, volmaakt en zonder behoefte.
Hiérom dan ook vraagt God van de mensen dienstbaarheid, om aan hen die volharden en zijn dienst, weldaden te bewijzen, omdat Hij goed en barmhartig is. Waar naarmate God niemand nodig heeft, heeft de mens behoefte aan de vereniging met God.

Dit toch is de glorie van de mens, te blijven en te volharden in de dienst van God. En daarom zei de Heer tot zijn leerlingen: Niet gij hebt Mij uitgekozen, maar Ik u, waarmee Hij wilde zeggen, dat niet zij Hem verheerlijkten door Hem te volgen, maar dat zijzelf, door de Zoon Gods te volgen, door Hem verheerlijkt werden. En elders zegt Hij: Ik wil dat, waar Ik ben, ook zij zijn, opdat zij mijn heerlijkheid zien.

Second Reading

From the treatise Against Heresies by Saint Irenaeus, bishop

The friendship of God

Our Lord, the Word of God, first drew men to God as servants, but later he freed those made subject to him. He himself testified to this: I do not call you servants any longer, for a servant does not know what his master is doing. Instead I call you friends, since I have made known to you everything that I have learned from my Father. Friendship with God brings the gift of immortality to those who accept it.
  In the beginning God created Adam, not because he needed man, but because he wanted to have someone on whom to bestow his blessings. Not only before Adam but also before all creation, the Word was glorifying the Father in whom he dwelt, and was himself being glorified by the Father. The Word himself said: Father, glorify me with that glory I had with you before the world was.
  Nor did the Lord need our service. He commanded us to follow him, but his was the gift of salvation. To follow the Saviour is to share in salvation; to follow the light is to enjoy the light. Those who are in the light do not illuminate the light but are themselves illuminated and enlightened by the light. They add nothing to the light; rather, they are beneficiaries, for they are enlightened by the light.
  The same is true of service to God: it adds nothing to God, nor does God need the service of man. Rather, he gives life and immortality and eternal glory to those who follow and serve him. He confers a benefit on his servants in return for their service and on his followers in return for their loyalty, but he receives no benefit from them. He is rich, perfect and in need of nothing.
  The reason why God requires service from man is this: because he is good and merciful he desires to confer benefits on those who persevere in his service. In proportion to God’s need of nothing is man’s need for communion with God.

  This is the glory of man: to persevere and remain in the service of God. For this reason the Lord told his disciples: You did not choose me but I chose you. He meant that his disciples did not glorify him by following him, but in following the Son of God they were glorified by him. As he said: I wish that where I am they also may be, that they may see my glory.