vrijdag 5 februari 2021

6 februari - HH. Paulus Miki en gezellen, martelaren

Paulus Miki werd tussen 1564 en 1566 in Japan geboren. Als lid van de sociëteit van Jezus verkondigde hij met veel succes het evangelie onder zijn landgenoten. Na het uitbreken van een christenvervolging werd hij met vijfentwintig anderen gevangen genomen. Deerlijk mishandeld, werden zij tenslotte op transport gesteld naar Nagasaki, waar zij op 5 februari 1597 werden gekruisigd.

 Liturgia Horarum


Uit het verhaal van de marteldood van de heilige Paulus Miki en zijn gezellen († 1597)
Gij zult mijn getuigen zijn.
Toen men Paulus Miki en zijn gezellen gekruisigd had, was het wonderlijk om te zien, hoe standvastig zij allen waren. Voor een deel spoorde pater Pasius hen tot deze standvastigheid aan, voor een deel pater Rodriguez. Pater overste hield voortdurend zijn ogen onbeweeglijk op de hemel gericht. Broeder Martinus zong enkele psalmen om God voor zijn goedheid dank te brengen, waaraan hij het vers toevoegde: ‘In uw handen beveel ik mijn geest’ (Lc. 23, 46; Ps. 31 (30), 6). Broeder Franciscus Blancus dankte eveneens God met heldere stem. Broeder Gonsalvus bad met zeer luide stem het onzevader en het weesgegroet.
Toen onze broeder Paulus Miki zag dat hij op een hogere ereplaats stond dan ooit tevoren, maakte hij aan de omstanders bekend dat hij Japanner was en lid van de Sociëteit van Jezus. Hij stierf omwille van de verkondiging van het evangelie en daarom bracht hij God dank voor zo’n grote weldaad. Vervolgens voegde hij eraan toe: ‘Nu voor mij dit uur is aangebroken, zal er wel niemand zijn die gelooft dat ik de waarheid voor mij wil houden. Derhalve verklaar ik hier openlijk voor u dat er geen enkele andere weg naar het heil voert dan die van de christenen. Omdat deze weg mij leert te vergeven aan mijn vijanden en aan allen die mij kwaad doen, vergeef ik gaarne de koning en allen die aan mijn dood medeschuldig zijn. Ik bid dat zij zich door het doopsel in de gemeenschap van de christenen willen laten opnemen.’
Na zijn ogen afgewend te hebben van de omstanders, keek hij naar zijn metgezellen en begon hen bij deze laatste beproeving te bemoedigen. Op het gelaat van allen, maar vooral op dat van Ludovicus, een jongen van ongeveer twaalf jaar, stond blijdschap te lezen. Toen één van de christenen hem toeriep dat hij binnen korte tijd in het paradijs zou zijn, vestigde Ludovicus de ogen van alle toeschouwers op zich door de beweging van zijn vingers en de houding van zijn lichaam: een houding die louter vreugde uitstraalde.
Antonius, een jongen van dertien jaar, die naast Ludovicus hing, riep de allerheiligste naam van Jezus en Maria aan en zong met luide stem, zijn ogen strak op de hemel gericht, de psalm: ‘Verheerlijkt, kinderen, de Heer’ (Ps. 113 (112), 1). Deze psalm had hij bij zijn godsdienstonderricht in Nagasaki geleerd. Daar laat men de kinderen namelijk enkele psalmen van buiten leren.
Tenslotte antwoordden allen met vreugde op het gelaat: ‘Jezus, Maria.’ Sommigen spoorden zelfs de omstanders aan een leven te leiden, een christen waardig. Op deze manier toonden zij hun bereidheid te sterven.
Toen trokken de vier beulen hun lans uit de schede, zoals die door de Japanners gebruikt wordt. Bij de huiveringwekkende aanblik hiervan riepen alle gelovigen: ‘Jezus, Maria’ en, wat meer is, hierna steeg uit de menigte een jammerklacht op ten hemel. De beulen doodden nu de een na de ander met een stoot van hun lans.