Liturgia Horarum
Uit het verhaal van de marteldood van de heilige Paulus Miki en zijn gezellen († 1597)
Gij zult mijn getuigen zijn.
Toen
men Paulus Miki en zijn gezellen gekruisigd had, was het wonderlijk om
te zien, hoe standvastig zij allen waren. Voor een deel spoorde pater
Pasius hen tot deze standvastigheid aan, voor een deel pater Rodriguez.
Pater overste hield voortdurend zijn ogen onbeweeglijk op de hemel
gericht. Broeder Martinus zong enkele psalmen om God voor zijn goedheid
dank te brengen, waaraan hij het vers toevoegde: ‘In uw handen beveel ik
mijn geest’ (Lc. 23, 46; Ps. 31 (30), 6). Broeder Franciscus Blancus
dankte eveneens God met heldere stem. Broeder Gonsalvus bad met zeer
luide stem het onzevader en het weesgegroet.
Toen onze broeder Paulus Miki
zag dat hij op een hogere ereplaats stond dan ooit tevoren, maakte hij
aan de omstanders bekend dat hij Japanner was en lid van de Sociëteit
van Jezus. Hij stierf omwille van de verkondiging van het evangelie en
daarom bracht hij God dank voor zo’n grote weldaad. Vervolgens voegde
hij eraan toe: ‘Nu voor mij dit uur is aangebroken, zal er wel niemand
zijn die gelooft dat ik de waarheid voor mij wil houden. Derhalve
verklaar ik hier openlijk voor u dat er geen enkele andere weg naar het
heil voert dan die van de christenen. Omdat deze weg mij leert te
vergeven aan mijn vijanden en aan allen die mij kwaad doen, vergeef ik
gaarne de koning en allen die aan mijn dood medeschuldig zijn. Ik bid
dat zij zich door het doopsel in de gemeenschap van de christenen willen
laten opnemen.’
Na zijn ogen afgewend te
hebben van de omstanders, keek hij naar zijn metgezellen en begon hen
bij deze laatste beproeving te bemoedigen. Op het gelaat van allen, maar
vooral op dat van Ludovicus, een jongen van ongeveer twaalf jaar, stond
blijdschap te lezen. Toen één van de christenen hem toeriep dat hij
binnen korte tijd in het paradijs zou zijn, vestigde Ludovicus de ogen
van alle toeschouwers op zich door de beweging van zijn vingers en de
houding van zijn lichaam: een houding die louter vreugde uitstraalde.
Antonius, een jongen van
dertien jaar, die naast Ludovicus hing, riep de allerheiligste naam van
Jezus en Maria aan en zong met luide stem, zijn ogen strak op de hemel
gericht, de psalm: ‘Verheerlijkt, kinderen, de Heer’ (Ps. 113 (112), 1).
Deze psalm had hij bij zijn godsdienstonderricht in Nagasaki geleerd.
Daar laat men de kinderen namelijk enkele psalmen van buiten leren.
Tenslotte antwoordden allen
met vreugde op het gelaat: ‘Jezus, Maria.’ Sommigen spoorden zelfs de
omstanders aan een leven te leiden, een christen waardig. Op deze manier
toonden zij hun bereidheid te sterven.
Toen trokken de vier beulen
hun lans uit de schede, zoals die door de Japanners gebruikt wordt. Bij
de huiveringwekkende aanblik hiervan riepen alle gelovigen: ‘Jezus,
Maria’ en, wat meer is, hierna steeg uit de menigte een jammerklacht op
ten hemel. De beulen doodden nu de een na de ander met een stoot van hun
lans.