Lectio altera
Ex Homilíis
sancti Ioánnis Chrysóstomi epíscopi
(Hom. De diabolo
tentatore 2, 6: PG 49, 263-264)
Vultis étiam
pæniténtiæ vias commémorem? Multæ sane sunt illæ, váriæ ac differéntes, et
omnes ad cælum ducunt.
Prima est
pæniténtiæ via: damnátio peccatórum: Dic enim tu primus peccáta tua, ut
iustificéris. Proptérea quoque dicébat Prophéta: Dixi, pronuntiábo advérsum
me iniustítiam meam Dómino, et tu remisísti impietátem cordis mei. Damna
ígitur et tu ea, in quibus peccásti; hoc Dómino súfficit ad excusatiónem; qui
enim ea damnat, in quibus peccávit, tárdius in éadem rursus íncidit; domésticum
accusatórem éxcita consciéntiam tuam, ne accusatórem illic hábeas coram Dómini
tribunáli.
Hæc ígitur una est
óptima pæniténtiæ via; adhuc autem áltera est níhilo inférior ista, ut
acceptárum ab inimícis iniuriárum mémores non simus, ut iræ imperémus, ut
conservórum peccáta dimittámus; sic enim et quæ in Dóminum commíssa fúerint,
dimitténtur; en álteram étiam peccatórum expiatiónem. Si enim dimiséritis,
inquit, debitóribus vestris, dimíttet et vobis Pater vester cæléstis.
Vis et tértiam
pæniténtiæ viam díscere? Orátio fervens et accuráta atque ex íntimo corde
prománans.
Quod si quartam
étiam nosse velis, eleemósynam dicam: multam enim ea et copiósam vim habet.
Et vero, si
modéste agat quis et húmilis sit, hoc non minus quam quæ dicta sunt ómnia,
peccatórum natúram absúmit: cuius rei testis est publicánus, qui recte facta
quidem commemoráre non póterat, sed ómnium loco humilitátem óbtulit et grave
peccatórum onus depósuit.
Ecce quinque
pæniténtiæ vias indicávimus: primam peccatórum damnatiónem, secúndam cum
próximis peccáta dimíttimus, tértiam quæ in oratióne consístit, quartam quæ in
eleemósyna, quintam quæ in humilitáte.
Noli ígitur
otiári, sed cotídie per has omnes incéde; sunt enim fáciles viæ, nec
paupertátem potes obténdere; sed licet egestáte gravióri vitam tradúcas, et
iram depónere et humilitátem præ te ferre póteris et assídue precári et peccáta
damnáre, neque paupértas úspiam impediméntum áffert: quid dico hic,
quandóquidem nec in illa pæniténtiæ via, in qua pecúnias licet erogáre
(eleemósynam dico), ne illic quidem nobis ad mandátum exsequéndum óbicit
impediméntum paupértas? Id vero vídua demonstrávit, quæ duo minúta misit.
Cum ígitur hanc
vúlnera nostra curándi ratiónem didicérimus, hæc medicaménta adhibeámus, ut
vera sanitáte recuperáta, sacra mensa cum fidúcia perfruámur, et multa cum
glória Christo regi glóriæ occurrámus æternáque assídue bona consequámur,
grátia, misericórdia et benignitáte Dómini nostri Iesu Christi.
Tweede lezing
Uit de homilieën van de H.
Johannes Chrysostomus, bisschop
(Hom. De diabolo tentatore
2, 6: PG 49, 263-264)
Vijf wegen van boetvaardigheid
Wilt gij dat ik u de wegen
van de boetvaardigheid ter overweging voorleg? Het zijn er inderdaad vele,
variërend en onderling verschillend en alle voeren naar de hemel.
De eerste weg van boete is:
het verwerpen van de zonden. Belijd eerst
uw zonden om gerechtvaardigd te worden. Daarom ook zei de Profeet: Ik
sprak: Ik wil ter mijner beschuldiging de
Heer mijn misdaad bekennen, en Gij hebt de schuld van mijn zonde vergeven.
Verwerp ook gij dus datgene waarin gij hebt gezondigd, dat is voor de Heer
voldoende om u te vergeven. Want wie aan datgene verzaakt waarin hij zondigde,
zal daar niet zo gemakkelijk in hervallen. Wek uw geweten op als uw eigen
aanklager om voor de rechterstoel van de Heer straks geen aanklager te hebben.
Dat is dus de eerste en de
beste weg tot de boete. Maar er is nog een andere niet minder waardevol dan de
eerste, namelijk, het vergeten van het onrecht ons door onze vijanden
aangedaan, zijn wrok beheersen en de misdrijven door mededienaren ons aangedaan
vergeven. Zo toch wordt ook ons vergeven wat wij tegen de Heer misdeden. Dat is
de tweede weg tot uitboeting van onze zonden. Want, zegt Christus, als gij
aan uw schuldenaars vergeeft, zal uw hemelse Vader ook u vergeven. Wilt gij
nog een derde weg tot boete leren kennen= Deze is: het vurige en zorgvuldige
gebed dat uit het diepst van het hart voortkomt.
Als ge nog een vierde weg
zoudt willen kennen, zou ik de aalmoes noemen, zij toch bezit een grote en
overvloedige kracht.
En verder, als iemand
bescheiden is en de nederigheid beoefent is dit van geen minder waarde dan
alles wat reeds gezegd werd en dit neemt de zonde weg uit het leven. Daarvan
getuigt de tollenaar, die wel geen goede daden kon tonen, maar in plaats van
dit alles zijn nederigheid aanbood en daarvoor de zware last van zijn zonde
aflegde.
Zie, hier hebben wij vijf
wegen van boete aangetoond. De eerste is het verzaken aan de zonde, de tweede,
wanneer wij de misslagen van onze naasten jegens ons vergeven, de derde bestaat
in het gebed, de vierde in de aalmoes en de vijfde in de nederigheid.
Verlies daarom geen tijd
maar ga iedere dag verder op deze wegen. Het zijn immers gemakkelijke wegen en
gij kunt hier geen armoede voorwenden. Maar zelfs als gij in zware armoede moet
leven, kunt gij in elk geval uw wrok afleggen en de nederigheid beoefenen,
vurig bidden en aan de zonde verzaken. Nergens veroorzaakt uw armoede hier een
beletsel, ja wat zeg ik, zelfs op die weg van de boete, waarop men geld kan
geven (als aalmoes bedoel ik) kan de armoede geen beletsel zijn het gebod te
onderhouden. Dat toont immers de weduwe aan, die maar twee penningen offerde.
Als wij dus geleerd hebben
op deze manier de wonden van onze misslagen te genezen, laten wij dan die
geneesmiddelen gebruiken om, na onze gezondheid herkregen te hebben, met
vertrouwen te genieten van de H. Tafel, zo vol glorie Christus, de Koning der
glorie, tegemoet te gaan en de eeuwige en blijvende goederen te verwerven door
de genade, de barmhartigheid en de welwillendheid van onze Heer Jezus Christus.