zaterdag 1 september 2018

Lectio divina lingua latina Liturgia Horarum Ad Officium lectionis Hebdomada XXI per annum sabbato Ne, dum templum exornas, afflictum fratrem despicias. Wil niet, terwijl gij de tempel versiert, uw arme broeder verachten.




  Lectio altera

Ex Homilíis sancti Ioánnis Chrysóstomi epíscopi in Matthæum
(Hom. 50, 3-4: PG 58, 508-509)

Tweede lezing
Uit de Homilieën op Mattheüs, van de H. Joh. Chrysostomus, bisschop
(Hom. 50, 3-4: PG 58, 508-509)

Wil niet, terwijl gij de tempel versiert, uw arme broeder verachten

Wilt gij het lichaam van Christus erven? Veracht Hem dan niet, nu Hij naakt is. Eer Hem hier niet, als Hij in zijden klederen is gekleed, terwijl ge Hem veracht, als Hij buiten door koude en naaktheid wordt gekweld. Want Hij, die gezegd heeft: Dit is mijn lichaam, en met zijn woord de daad kracht bijzette, heeft ook gezegd: Gij hebt Mij hongerig gezien en Gij hebt Mij niet te eten gegeven, en: Al wat gij niet voor een van deze geringsten hebt gedaan, hebt gij ook voor Mij niet gedaan. Hier heeft Hij ongetwijfeld geen klederen nodig, maar een reine ziel; in het eerste geval heeft Hij grote behoefte aan verzorging.

Laten wij hier dus eens goed nadenken en Christus eren, zoals Hij dat zelf wil. Want voor iemand, die wij willen eren, is die eer de aangenaamste, die hij zelf verlangt, niet die wij als zodanig zien. Petrus meende dan ook, dat Hij Christus eerde, toen hij deze wilde beletten hem de voeten te wassen; maar wat Petrus toen wilde, was geen eerbetuiging, maar heel wat anders. Daarom moet ook gij Hem die eer bewijzen, die Hij in zijn wet heeft voorgeschreven, namelijk door uw bezittingen aan de armen te geven. Want God heeft geen gouden vaten nodig maar goede zielen.

Dit zeg ik niet om te beletten, dat zulke sieraden (bij het dienstwerk) worden aangebracht, maar om er op aan te dringen, dat tegelijk hiermee en ook ervoor aalmoezen moeten geschonken worden. Want die sieraden neemt Hij wel aan, maar veel liever nog dat andere. In het eerste geval toch heeft alleen degene, die offert, er voordeel bij, in het laatste ook degene, die ontvangt. In het eerste geval schijnt de gave een gelegenheid te zijn tot vertoon; in het laatste geval is er alleen maar de aalmoes en de barmhartigheid.

Want wat voor nut heeft het, als het altaar van Christus overladen is met gouden vaatwerk, maar Hij zelf honger lijdt? Voed eerst de hongerige en versier dan uit het overblijvende het altaar. Gij maakt een gouden beker, maar gij geeft geen beker water? En waar is het voor nodig met goud bestikte gewaden voor het altaar te vervaardigen, maar Hem zelf de noodzakelijke kleren niet te geven? Wat heeft dat voor nut? Want zeg mij eens: Als gij iemand zoudt zien, die gebrek heeft aan het noodzakelijke voedsel en gij hem zo achterlaat, terwijl gij het altaar met veel gouden sierwerk zoudt omgeven, zou hij u dan dankbaar zijn, of zich niet eerder verontwaardigd tonen? En wat zou het zijn, als gij die mens in versleten kleren zoudt zien, stijf van de kou, en voor hem, van zijn kleren ontdaan, gouden zuilen zoudt oprichten, dit ter zijner ere doen? Zou hij soms niet denken zich bespot te voelen en met de grootste smaad behandeld te worden?

Diezelfde gedachte moet ge nu ook hebben omtrent Christus, als Hij zwervend en als vreemdeling rondgaat, zonder behuizing. Gij echter neemt Hem niet gastvrij op, maar versiert de vloer, de muren en de kapitelen van de zuilen en hangt zilveren slingers aan de luchters, terwijl gij niet eens de moeite neemt Hemzelf, die geboeid in de kerker ligt, te gaan bezoeken. Dat zeg ik nu niet om te verhinderen, dat die versieringen worden aangebracht; maar dat het laatstgenoemde ook, zoals het eerste verzorgd moet worden. Ik maan u zelfs aan dat laatste de voorrang te geven. Want nooit werd iemand, die dat eerst genoemde naliet, beschuldigd. Maar voor hen, die dat volgende verwaarloosden is de hel bestemd en het onblusbaar vuur en met de duivels de straf te ondergaan. Daarom, als ge uw kerk versiert, veracht dan tegelijk uw arme broeder niet, want die tempel is kostbaarder dan die eerste.