Lectio altera
Ex Tractátu sancti Irenæi
epíscopi Advérsus hæreses
(Lib. 4, 17,
4-6: SCh 100, 590-594)
Tweede lezing
Uit het
tractaat ‘Tegen de ketters’ van de H. Irenæus, bisschop
(Lib. 4, 17,
4-6: SCh 100, 590-594)
Barmhartigheid wil Ik en geen
offerande
God vroeg de joden geen
slacht- en brandoffers, maar geloof, gehoorzaamheid en gerechtigheid tot hun
heil. Zoals bij de profeet Hosea God ons zijn Wil kenbaar maakt, als Hij daar
zegt: Barmhartigheid wil ik liever dan
offers, kennis van God liever dan brandoffers. Ook onze Heer onderwees
hetzelfde, toen Hij zei: Want als gij
wist, wat het zeggen wil: Barmhartigheid wil ik en geen offerande, zoudt ge
nooit onschuldigen hebben veroordeeld. Hij gaf daarmee een getuigenis ten
gunste van de profeten, dat zij de waarheid leerden en verweet de anderen, dat
zij door hun schuld onwijs waren.
Aan zijn eigen discipelen
geeft Hij de raad de eerste voortbrengselen uit zijn schepselen aan God te
offeren, niet alsof Hij die nodig had, maar opdat zij zelf niet onvruchtbaar en
ondankbaar zouden zijn. Hij nam het brood, dat voortkwam uit zijn schepping,
dankte en sprak: Dit is mijn lichaam.
En eveneens getuigde Hij, dat de kelk, die evenals wij tot de schepping
behoort, zijn bloed was en het nieuwe offer van het nieuwe testament. De Kerk
heeft dit offer van de apostelen ontvangen en offert het in heel de wereld aan
God, die ons voedsel schenkt, als de eerstelingen van zijn gaven in het nieuwe
testament. Hierover voorspelde onder de twaalf profeten Malachia aldus: Ik heb geen behagen in u, spreekt de
almachtige Heer, geen lust in het offer van uw handen. Want van de opgang der
zon tot aan haar ondergang is mijn Naam groot onder de volken. Op iedere plaats
wordt mijn Naam een wierookoffer en een reine offerande gebracht. Want mijn Naam
is groot onder de volken, zegt de almachtige Heer. Hiermee toonde Hij zeer
duidelijk aan, dat het eerste volk zal ophouden God offers te brengen. Maar dat
Hem op iedere plaats een offer zou worden gebracht, en wel een rein Offer. Dan
wordt zijn Naam verheerlijkt onder de volken.
Maar wat is die andere Naam,
die onder de volken wordt verheerlijkt, anders dan die van onze Heer, door
welke de Vader wordt verheerlijkt en ook de mens? En omdat het de Naam is van
zijn eigen Zoon, en omdat door Hem de mens is gemaakt, noemt Hij het ook zijn Naam.
Want zoals wanneer een koning zelf een afbeelding schildert van zijn zoon, kan
hij die afbeelding om twee redenen het zijne noemen, zowel omdat het de
afbeelding is van zijn zoon als omdat hij het zelf gemaakt heeft. Zo ook erkent
de Vader de Naam van Jezus Christus, welke Naam over heel de wereld in de Kerk
wordt verheerlijkt als zijn Naam, zowel omdat het de Naam is van zijn Zoon, als
omdat Hijzelf die Naam geschreven en tot heil van de mensen gegeven had.
Omdat dus de Naam van de
Zoon ook eigen is aan de Vader en de Kerk aan de almachtige God door middel van
Jezus Christus offert, zegt de profeet om deze beide redenen: En op iedere plaats wordt mijn Naam een
wierookoffer en een reine offerande gebracht. Die wierook-offers zijn
volgens Johannes in de Apocalyps, de
gebeden van de heiligen.