Liturgia
Horarum
Lectio altera op
zaterdag voor de 1e zondag van de Advent:
Uit de Preken van de H. Augustinus, bisschop
Zingen wij
een Alleluia voor de goede God, die ons bevrijd heeft van het kwaad
Laten wij hier het Alleluia zingen, nu wij nog vol
zorgen zijn, om het een dáár te kunnen doen, waar wij veilig zijn. Waarom zijn
wij vol zorgen? Wilt gij dan, dat ik niet verontrust ben, wanneer ik lees: Is het mensenleven op aarde dan geen
beproeving? Wilt gij dan, dat ik niet verontrust ben, wanneer mij ook nog
gezegd wordt: Waakt en bidt, opdat ge
niet in bekoring komt? Wilt ge dan, dat ik niet verontrust ben, wanneer de
beproeving zo hoog stijgt dat, wanneer wij bidden, ons gebed zelf ons
voorschrijft: Vergeef ons onze schuld, zoals
ook wij aan anderen hun schuld vergeven? Dagelijks zijn wij bidders,
dagelijks ook schuldenaren. Wilt gij soms, dat ik mij veilig voel, wanneer ik
dagelijks vergeving vraag voor mijn zonden en om hulp in gevaren? Want wanneer
ik wegens mijn vroegere zonden zal zeggen: Vergeef
ons onze schuld, zoals ook wij aan anderen hun schuld vergeven, voeg ik er,
om de toekomstige gevaren, altijd aan toe: Leid
mij niet in bekoring. En hoe kan het volk in goeden doen zijn, wanneer het
met mij uitroept: Verlos ons van het
kwade? En toch, broeders, temidden
van dat kwaad moeten we toch ons Alleluia blijven zingen voor de goede God, die
ons bevrijdt van het kwade.
Ja, laten wij zelfs in gevaren, in bekoringen, die
zowel van anderen als van onszelf komen, ons Alleluia zingen. Want God is getrouw, die niet zal toelaten,
is er gezegd, dat gij boven uw krachten
bekoord wordt. Laten we dus ook nu ons Alleluia zingen. De mens is nog wel
schuldig maar God is getrouw. Er staat niet: Hij zal niet toelaten dat gij
bekoord wordt; maar: Hij zal niet
toelaten, dat gij bekoord wordt boven uw krachten, maar Hij zal met de bekoring
ook geven dat ge eruit komt om ze te kunnen doorstaan. Gij zijt in een
bekoring gekomen; maar God zal ook het eruit gaan geven, zodat ge niet in die
bekoring bezwijkt; opdat, zoals het vat van de pottenbaker, gij gevormd wordt
door het woord van de prediking en daarna gehard wordt door de verdrukking.
Maar wanneer ge erin komt, denk dan aan het eruit gaan. Want God is getrouw: De Heer waakt over uw binnenkomen en
uitgaan.
En verder – wanneer dit lichaam onsterfelijk en
onbederfelijk is geworden als alle bekoring voorbij is, terwijl toch van de
andere kant het lichaam de dood is gewijd
-, waarom is het dan dood? Vanwege de
zonde. Maar uw geest leeft. Waarom ? Dank
zij de gerechtigheid. Moeten wij dan het dode lichaam opgeven? Neen, want hoor:
Maar als de Geest van Hem, die Jezus van
de doden heeft opgewekt, in u woont, zal Hij, die Christus van de doden heeft
doen opstaan, ook uw sterfelijke lichamen levend maken. Want nu is het een
natuurlijk lichaam, dan een geestelijk.
O, dat gelukkig Alleluia daar! Dat veilige! Dat
zonder tegenstand! Waar niemand vijand is en geen vriend verloren gaat. Daar
zijn lofzangen tot God en ook hier zijn lofzangen tot God. Hier echter door
bedrukten, daar door veiligen; hier door sterfelijken, daar door die altijd
zullen leven; hier in hoop, daar in werkelijkheid; hier onderweg, daar in het
vaderland
Laten wij daarom, mijn broeders, nu zingen, niet in
genoeglijke rust, maar tot troost bij het zwoegen. Zoals zij, die onderweg
zijn, gewoon zijn te zingen: zing ook, maar ga voort. Verzacht uw zwoegen door
te zingen. Geef u niet over aan lusteloosheid. Zing en ga voort. Wat is dat: ga
voort? Vertrek, ga voort in het goede. Want er zijn er volgens de Apostel, die
voortgang maken in het slechte. Maar als gij vertrekt, blijf dan lopen. Maar
vertrek in het goede, in het ware geloof, in goede zeden. Zing dan en ga voort!
(Sermo 256, 1. 2. 3: PL 38, 1191-1193)