Eerste lezing (Jes. 63,16b-17.19b; 64,3b-7)
Uit de Profeet Jesaja.
Gij Heer, zijt onze Vader,
Gij onze Verlosser
en uw Naam is eeuwig!
Waarom, Heer, liet Gij ons van uw wegen afdwalen,
zodat ons hart verstokt werd en U niet meer vreesde?
Keer U weer tot ons
omwille van uw dienaren.
Omwille van de stammen, die uw eigendom zijn.
Scheur toch de hemel open en daal af
en de bergen zullen beven voor uw aanblik.
Gij alleen zijt God
en Gij staat bij
al wie op U durft hopen.
Gij komt hen tegemoet,
die met vreugde gerechtigheid beoefenen,
die bij al wat ze doen aan U denken!
Vertoornd waart Gij op ons,|
maar wij volharden in het kwaad:
hoe zouden wij ooit redding kunnen vinden?
Wij allen waren als onreinen,
onze goede werken als kleding door stonden bevuild;
als bladeren zijn we afgevallen
en de wind van onze zonden heeft ons meegevoerd.
Niemand die er aan dacht uw Naam aan te roepen,
die op U zijn vertrouwen durfde stellen:
Gij had immers uw aangezicht van ons afgewend
en Gij had ons prijsgegeven aan onze zonden.
Toch zijt Gij, Heer, onze Vader;
wij zijn het leem, Gij de boetseerder:
wij zijn slechts het werk van uw handen.
Blijf niet eindeloos op ons vertoornd, Heer,
en wil onze ongerechtigheid niet voor altijd indachtig zijn:
zie op ons neer: wij zijn uw volk!
Tweede lezing (1 Kor. 1,3-9)
Uit de eerste brief van de heilige apostel Paulus aan de christenen van Korinte.
Broeders en zusters,
genade en vrede voor u
vanwege God onze Vader en de Heer Jezus Christus!
Steeds weer zeg ik God dank voor zijn genade,
die u in Christus Jezus is gegeven.
Want in Christus zijt gij,
naarmate zijn getuigenis bij u ingang vond,
in ieder opzicht rijk begiftigd
met alle gaven van woord en kennis.
Op dit punt komt gij niets te kort,
terwijl gij vol verwachting uitziet
naar de openbaring van onze Heer Jezus Christus.
Hij zal u ook doen standhouden tot het einde,
zodat u geen blaam treft op de dag van onze Heer Jezus.
God is getrouw,
die u geroepen heeft tot gemeenschap met zijn Zoon
onze Heer Jezus Christus.
Evangelie (Mc. 13, 33-37)
In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen:
“Weest op uw hoede, weest waakzaam;
want gij weet niet wanneer het ogenblik daar is.
Het is er mee als een man, die in het buitenland vertoeft.
Bij het verlaten van zijn huis
heeft hij aan zijn dienaars het beheer overgedragen, aan ieder zijn taak aangewezen
en de deurwachter bevolen waakzaam te zijn.
Weest dus waakzaam,
want gij weet niet wanneer de heer des huizes komt, ‘s avonds laat of midden in de nacht,
bij het hanengekraai of ‘s morgens vroeg.
Als hij onverwachts komt
laat hij u dan niet slapend vinden.
En wat Ik tot u zeg, zeg Ik tot allen:
weest waakzaam!”