Lectio
altera
Ex Tractátu sancti Hippólyti presbýteri De
refutatióne ómnium hæresum
(Cap. 10, 33-34: PG
16, 3452-3453)
Tweede
lezing
Uit het tractaat
“De weerlegging van alle ketterijen” van de H. Hippolytus, priester
Het
vlees-geworden Woord vergoddelijkt ons
Ons geloof steunt niet op ijdele woorden;
ook laten wij ons niet meeslepen door plotselinge opwellingen van het hart of
worden we betoverd door het gevlei van zoete woorden, maar we kunnen geen
geloof weigeren aan woorden met goddelijke kracht.
En deze gaf God mee aan zijn Woord; het
Woord sprak ze uit, daardoor de mens terugbrengend van zijn ongehoorzaamheid,
hem niet met geweld tot slavernij brengend, maar door hem te roepen tot
vrijheid en in een vrije beslissing.
De Vader zond dit Woord op het einde der
tijden. Hij wilde niet langer spreken door een profeet, noch wilde Hij dat
hetgeen hij bedekt meedeelde maar vaag begrepen zou worden, maar het was zijn
plan dat zijn Woord zichtbaar zou verschijnen, opdat de wereld, door het Woord
zelf te zien, zou worden gered. Wij weten dat dit Woord uit de Maagd een
lichaam heeft aangenomen en de oude mens door die nieuwe ontvangenis in zich
heeft opgenomen. Wij weten dat dit (Woord) mens geworden is uit onze
stoffelijkheid; want als deze niet uit diezelfde mensheid was voortgekomen, zou
Hij on s tevergeefs bevolen hebben Hem als onze Meester na te volgen. Want als
die mens toevallig van een andere substantie was, waarom beveelt Hij mij dan,
die als zwakkeling geboren ben, Hem na te volgen, en hoe zou Hij dan goed en
rechtvaardig zijn?
Om echter niet gehouden te worden voor
iemand, die van ons verschilde, heeft Hij ook onze ellende op zich genomen: Hij
wilde honger lijden en weigerde niet dorst te gevoelen ; Hij rustte uit in zijn
slaap, wees het lijden niet af, gehoorzaamde aan de dood en deed ons zijn
verrijzenis zien. In dit alles bood Hij zijn mensheid aan als een
eerstelingen-offer opdat gij in uw lijden de moed niet zoudt verliezen, maar,
uzelf ook voor een mens houdend, eveneens zoudt mogen verwachten wat God aan
Hem schonk.
Als ge de ware God hebt leren kennen, zult
ge tegelijk met een ziel ook een onsterfelijk en onbederfelijk lichaam hebben
en het Rijk der hemelen verwerven, gij, die op aarde hebt verbleven en uw
hemelse Koning hebt leren kennen; want ge zult erfgenaam zijn van God en
medeerfgenaam van Christus, niet meer verstrikt in begeerlijkheden, of
hartstochten of neerliggend in ziekten, omdat ge vergoddelijkt zijt.
Wat voor ellenden ge ook gedragen hebt als
mens, God liet ze over u komen omdat ge mens waart; maar al wat God eigen is,
belooft Hij ook u te schenken, omdat ge vergoddelijkt zijt en onsterfelijk.
Daarom ken u zelf en erken God als uw Schepper; want kennen en
gekend worden komt hem toe, die door God is geroepen.
Wil daarom geen
onderlinge strijd voeren en aarzelt niet u terug te trekken. Want Christus is God over alles, die besloot
de zonden van de mensen af te wassen, de oude mens nieuw makend, nadat Hij van
den beginne af hem zijn beeld noemde en in dat beeld zijn liefde toonde, die
Hij jegens u heeft. Als ge zijn ernstige geboden onderhoudt en een goede
navolgers van de goede zijt geworden, zult ge aan Hem gelijk zijn en door Hem geërd.
Want God is niet arm, die ook u vergoddelijkt heeft tot zijn eigen glorie.