Lectio
altera
Ex Commentário sancti Ephræm diáconi in Diatéssaron
(Cap. 18, 15-17: SCh 121, 325-328)
Tweede lezing
Uit het Commentaar op het ‘Diatesseron’ van de
H. Ephraem, diaken
Waakt:
Hij zal wederkomen
Om te voorkomen dat zijn leerlingen Hem zouden ondervragen over het
tijdstip van zijn komst, zei Christus: Van dat uur weet niemand iets af,
noch de engelen noch de Zoon. Het komt u niet toe tijden en dagen te kennen.
Hij houdt deze verborgen, opdat wij zouden waken en ieder van ons het voor
mogelijk zou houden, dat dit tijdens zijn eigen leven zou gebeuren. Als Hij
immers geopenbaard had wanneer Hij zou komen, zou die komst weinig indruk (op
zijn toehoorders) hebben gemaakt en zou er niet langer naar Hem verlangd zijn
door de volken en in de eeuwen waarin Hij geopenbaard zal worden. Hij zei dat
Hij komen zou, maar zei er niet bij wanneer, en aldus zien alle volken en
tijden verlangend naar Hem uit.
Want hoewel de Heer de tekenen van zijn komst heeft vastgesteld, kan
men toch niet de juiste tijd er van duidelijk doorzien; want die tekenen hebben
zich onder verschillende vormen al eens voorgedaan en zijn weer verdwenen, ja,
ze bestaan zelfs nu nog. Zijn laatste
komst immers is gelijk aan de eerste. Zoals immers de rechtvaardigen en de
profeten Hem hebben verwacht, menend, dat Hij zich in hun dagen zou openbaren,
zo verlangt ook heden nog iedere gelovige Hem in zijn tijd te zullen ontvangen,
omdat Hij de dag van zijn komst niet duidelijk heeft geopenbaard, en dit vooral
om deze reden, namelijk dat niemand anders zou menen, dat Hij, aan wiens macht
en heerschappij getallen en tijden zijn onderworpen, wél onderworpen zou zijn
aan een voorspelling of een bepaald tijdstip. Hoe zou, wat Hij zelf
vaststelde, voor Hem verborgen kunnen
zijn, die de tekenen van zijn komst beschreven heeft? Derhalve heeft Hij met
deze woorden zijn tekenen geëerd, opdat van die dag af tot in de toekomst alle geslachten
en eeuwen zouden menen, dat zijn komst zou plaatsvinden in hún tijd.
Waakt, omdat, wanneer het lichaam slaapt, de
natuur ons beheerst en dat dan niet uit onze vrije wil, maar volgens de
aandrift van onze natuur met geweld een daad wordt gesteld. En wanneer een
zware bedwelming onze geest overmeestert, bij voorbeeld bij
kleinmoedigheid of droefheid, beheerst
de vijand onze geest en bewerkt door die neerslachtigheid wat de geest zelf
niet wil. De lichamelijke natuur wordt overmeesterd door het geweld, maar de
ziel door de vijand.
De waakzaamheid dus, die de Heer ons beveelt,
schrijft Hij voor aan beide delen van de mens: aan het lichaam, dat het zich
voor slaperigheid, aan de ziel, dat zij zich voor indolentie en kleinmoedigheid
zou hoeden, zoals ook de Schriftuur zegt: Gebruikt uw nuchter verstand, rechtvaardigen; en
Ik ben verrezen en toch nog bij u; en wederom: Wilt niet verflauwen.
Want omdat wij de bediening hebben ontvangen, verliezen wij de moed niet.