Lectio altera
Ex Tractátu sancti Irenæi epíscopi Advérsus
hæreses
(Lib. 5, 19, 1; 20,
2; 21, 1: SCh 153, 248-250. 260-264)
De Eva et Maria
Maniféste
in sua própria veniénte Dómino, et sua própria eum baiulánte condicióne, quæ
baiulátur ab ipso, et recapitulatiónem eius quæ in ligno fuit, inobœdiéntia per
eam, quæ in ligno est, obœdiéntia faciénte, et seductióne illa solúta, qua
sedúcta est male illa, quæ iam viro destináta erat virgo Eva, per veritátem qua
evangelizáta est bene ab Angelo iam sub viro Virgo María.
Quemádmodum
enim illa per angélicum sermónem sedúcta est, ut effúgeret Deum, prævaricáta
verbum eius; ita et hæc per angélicum sermónem evangelizáta est, ut portáret
Deum, obœdiens eius verbo. Et sicut illa sedúcta est ut non obœdíret Deo, sic
et hæc suása est obœdíre Deo, uti vírginis Evæ Virgo María fíeret advocáta.
Omnia
ergo recapítulans recapitulátus est, et advérsus inimícum nostrum bellum próvocans,
et elídens eum, qui inítio in Adam captívos dúxerat nos, et calcans eius caput,
quemádmodum habes in Génesi dixísse serpénti Deum: Et inimicítiam ponam inter
te et inter mulíerem, et inter semen tuum et semen eius; ipse tuum observábit
caput, et tu observábis eius calcáneum.
Ex
eo enim, qui ex mulíere Vírgine habébat nasci secúndum similitúdinem Adam,
præconabátur obsérvans caput serpéntis. Et hoc est semen, de quo ait Apóstolus
in epístola quæ est ad Gálatas: Legem factórum pósitam donec veníret semen cui
promíssum est.
Maniféstius
autem adhuc in eádem osténdit epístola, sic dicens: Cum autem venit plenitúdo
témporis, misit Deus Fílium suum, factum de mulíere. Neque enim iuste victus
fuísset inimícus, nisi ex mulíere homo esset qui vicit eum. Per mulíerem enim
hómini dominátus est ab inítio, semetípsum contrárium státuens hómini.
Propter
hoc et Dóminus semetípsum Fílium hóminis confitétur, principálem hóminem illum,
ex quo ea quæ secúndum mulíerem est plasmátio facta est, in semetípsum
recapítulans: uti, quemádmodum per hóminem victum descéndit in mortem genus
nostrum, sic íterum per hóminem victórem ascendámus in vitam.
Tweede lezing
Uit
de verhandeling van de heilige Ireneüs, bisschop van Lyon († ca. 202), ‘Tegen
de ketters’
Eva en Maria
De
Heer heeft zich geopenbaard: het Woord kwam in het zijne en werd gedragen door
zijn eigen schepping, waarvan Hijzelf de drager was. Toen werd de zonde van
ongehoorzaamheid, eens bij de paradijsboom bedreven, goedgemaakt door de
gehoorzaamheid bij een andere boom, het kruis. Toen werd ook de misleiding van
de maagd Eva, die behoorde aan een man, tenietgedaan door de blijde boodschap
van de engel aan de maagd Maria, die verloofd was met een man.
Want
zoals Eva, door de aanspraak van een gevallen engel, verleid was om zich aan
God te onttrekken door zijn woord te overtreden, zo werd Maria, door de
aanspraak van een andere engel, in kennis gesteld van de blijde boodschap dat
zij God zou dragen door zijn woord te gehoorzamen. En zoals Eva verleid was tot
ongehoorzaamheid aan God, zo heeft Maria zich laten overtuigen gehoorzaam te
zijn aan God. Zo is de maagd Maria de pleitbezorgster geworden van de maagd
Eva.
Aldus
heeft God alles hersteld en vernieuwd, zelfs de strijd tegen onze vijand. Want
hem die ons eens in Adam tot gevangenen had gemaakt, heeft Hij uitgedaagd en
overwonnen; Hij heeft hem de kop verpletterd, zoals in het boek Genesis
geschreven staat: ‘God zei tot de slang: vijandschap sticht Ik tussen u en de
vrouw, tussen uw nageslacht en het hare; het zal uw kop bedreigen, en gij zijn
hiel’ (Gen. 3, 15).
Vanaf
dit ogenblik immers werd Hij die uit een maagd zou worden geboren en op Adam
zou gelijken, aangekondigd als degene die de kop van de slang zou bedreigen. En
het is dit nageslacht waarvan de Apostel in zijn brief aan de Galaten zegt: ‘De
wet is gekomen, in afwachting van de komst van het nageslacht aan wie de
belofte gedaan was’ (Gal. 3, 19).
Nog
duidelijker toont hij dit aan in deze brief als hij zegt: ‘Toen de volheid van
de tijd gekomen was, zond God zijn eigen Zoon, geboren uit een vrouw’ (Gal. 4,
4). Want de overwinning op de vijand zou niet rechtmatig zijn geweest, als de
overwinnaar niet een mens was geweest, geboren uit een vrouw. Door een vrouw
had de vijand immers de overhand gekregen op de mens, na zich vanaf het begin
als tegenstander van de mens te hebben opgesteld.
Daarom
ook noemt de Heer zichzelf de Mensenzoon. In zijn eigen persoon herstelt Hij
namelijk de oorspronkelijke mens, de stamvader van allen die uit een vrouw
worden geboren. Aldus mogen wij die door de nederlaag van een mens in de dood
waren afgedaald, door de overwinning van een mens weer opstaan tot leven. Zoals
door een mens de dood over ons heeft getriomfeerd, zo mogen wij op onze beurt
door een mens triomferen over de dood.