Ad Officium lectionis
Lectio
altera
Ex Oratiónibus
sancti Ansélmi epíscopi
(Oratio 52 PL 158: 955-956)
Tweede lezing
Uit de Preken van de H.
Anselmus, bisschop
O Maagd, door wier zegeningen heel de natuur gezegend wordt
Hemel, sterren, aarde,
rivieren, dag en nacht en alles wat dienen kan voor de macht en het nut van de mens,
verheugen zich – nu de glans van dat al verloren was – in u, Meesteres, omdat
die schepping door u in zekere zin weer herrezen is en met een onuitsprekelijke
gratie bekleed is. Al die schepselen waren als het ware dood, omdat de
oorspronkelijke menselijke waardigheid verloren was gegaan, die moest helpen
dat alles te beheersen en te gebruiken om God ermee te verheerlijken, waarvoor
het geschapen was. Al die schepselen werden met geweld vernield en verloren hun
schoonheid door het misbruik van de afgodendienst, waarvoor zij niet gemaakt
waren. Maar nu zij als het ware herrezen zijn, verheugen zij zich, omdat zij nu
geregeerd worden door het bestuur van mensen, die God erkennen en die door hen
te gebruiken, hen prijzen.
Al die vernieuwde schepselen
juichen nu als het ware met een onvergelijkelijke gratie, omdat zij nu God zelf
hun eigen Schepper, - niet alleen onzichtbaar boven zich als bestuurder wisten,
maar ook zichtbaar in hun midden, doordat Hij hen gebruikte, – zagen als hun
Heiligmaker. En al die grote goederen zijn ons toegekomen door de gezegende
Vrucht van de gezegende schoot van de gezegende Maria.
Want door de volheid van uw
genade verheugen zich al die schepselen, bevrijd uit de onderwereld, en zij die
op de aarde zijn, zijn blij, omdat zij hersteld zijn.
Door dezelfde glorievolle
Zoon van uw glorievolle maagdelijkheid juichen nu alle rechtvaardigen, die
stierven vóór zijn leven gevende dood, over de verlossing uit hun
gevangenschap; en de engelen verheugen zich over het herstel van hun half verwoeste
staat.
O, Vrouwe, vol en overvol
van genade: elk schepsel, dat besproeid wordt door uw uitbundige volheid,
bloeit aldus weer op! O, gezegende en boven alle maat gezegende, door wier
zegening heel de natuur wordt gezegend, niet alleen gij zelf als geschapene
door de Schepper, maar ook de Schepper door zijn schepsel!
God – wiens Zoon zelf,
alleen aan Hem gelijk en van Hem voortkomend en Die Hij met heel zijn liefde
als Zichzelf bemint – Hij gaf die Zoon aan Maria. En uit Maria schiep God zich
een Zoon, niet een andere maar dezelfde, zodat Hij van nature een en dezelfde
Zoon was: gemeenschappelijk van God en van Maria. Geheel de natuur is door God
geschapen en God is uit Maria geboren. God heeft alles geschapen en Maria heeft
God gebaard. God, die alles heeft geschapen, vormde Zichzelf uit Maria. En zo
heeft Hij herschapen wat Hij eens geschapen had. Hij, die alles uit het niet
tevoorschijn kon brengen, wilde, toen dat alles geschonden was, dit niet
herstellen zonder Maria.
God is derhalve de Vader van
de schepselen, Maria de Moeder van de hernieuwde schepselen. God is de Vader
van de grondvesting van alles, Maria de Moeder van het herstelde alles. God
immers bracht Hem voort, door Wie alles is geschapen; Maria bracht Hem voort,
door Wie alles werd verlost. God bracht Hem voort, zonder Wie er geheel niets
bestaat; Maria bracht Hem voort, zonder Wie er niets goeds bestaat.
O, waarlijk is de Heer met
U, aan wie de Heer het gaf, dat heel de natuur zoveel aan U verschuldigd is met
zichzelf erbij.