woensdag 6 december 2017

Collectegebed Zondag I Advent - Bereidheid om Christus tegemoet te gaan


Collectegebed 1e zondag van de Advent

Da, quæsumus, omnípotens Deus, hanc tuis fidélibus voluntátem,
ut, Christo tuo veniénti iustis opéribus occuréntes,
eius déxterae sociáti,
regnum mereántur possidére cæleste.

Almachtige God, wij vragen U : geef uw gelovigen de bereidheid
Christus, die komende is, tegemoet te gaan met werken van gerechtigheid,
om eens verzameld te worden aan zijn rechterhand
en bezit te nemen van het hemels Rijk.

“Geef uw gelovigen deze wil”, zegt de oratie van deze zondag letterlijk in het Latijn. Deze bede herinnert ons aan de stelling van de H. Paulus in Fil 2,13: “Deus est enim, qui operatur in vobis et velle et perfícere  pro suo beneplácito” (God is het immers die zowel het willen als het werken in u bewerkt, om zijn heilsplan te verwezenlijken).

Tegenover de schrifttekst is het een zekere afzwakking als het Romeins Missaal de krachtige uitdrukking van de apostel “het werken bewerken” (Griekse grondtekst: ἐνεργὼν τὸ ἐνεργεὶν) met “geef” ("da") weergeeft. De Latijnse oratie bidt dat God de gelovigen de wil mag geven. De bidder moet dit in volle sterkte horen en werkelijk in de zin van Fil 2,13 bidden om dit willen te verkrijgen, gezien zijn afhankelijkheid van God die de Eerst-willende en de Eerst-liefhebbende (vgl. 1Jo 4,19) is (“Wij hebben lief omdat Hij ons het eerst heeft lief gehad”).

De in het Altaarmissaal van de Nederlandse kerkprovincie [AMN] gebruikte term ”bereidheid” welke term een bereid-zijn-tot, of een genegen-zijn-tot betekent, is eveneens een afzwakking van het Latijnse “voluntatem”- “wil”, waarmee het menselijk vermogen van een bewust streven naar o.a. het verrichten van een handeling wordt aangeduid.

Verwijst de uitdrukking van de apostel op de meest indringende wijze naar de onuitsprekelijke grootheid van God, de term waarmee God in dit gebed wordt aangesproken omnípotens Deus, komt daarmee overeen. Omnípotens is de Latijnse versie van de Griekse titel voor God: Ραντοκρατωρ/Pantokrator, Almachtige, Albeheerser, in de beeldende kunst aanschouwelijk voorgesteld door God op de troon van zijn heerlijkheid, omgeven door de hemelse heerscharen van engelen en heiligen die de lofzang van het driemaal Heilig zingen.

 “Hanc voluntatem”- deze wil - moet God in zijn gelovigen bewerken. Het is een eschatologisch gebed, dat blijkbaar zijn inspiratie vindt in de parabel van de tien waakzame bruidsmeisjes in Mt 25 en in eerste instantie betrekking heeft op vers 6 waar midden in de nacht de roep weerklinkt: “Ecce sponsus venit! Exite obviam illi!” De gelovigen moeten “de komende Christus tegemoet gaan” en wel met “iustis operibus”, werken van gerechtigheid, goede werken. Dit strookt met de oude interpretatie van bovengenoemde parabel, nl. dat de olie in de lamp de goede werken of de daden van liefde zijn.

Het komen van de Heer en het tegemoet gaan door de bruidsmeisjes zijn adventsmotieven. De goede werken en de daden van liefde zijn immers voorbereiding op de komst van de Heer en tevens een antwoord op de oproep van de profeet “Bereidt de weg van de Heer” (Jes 40,3) en van Johannes de Doper (Jo 1,23) de dikwijls terugkerende figuren in de adventsliturgie.

De oratie heeft in feite betrekking op hoofdstuk 25 bij Mattheus waar gesproken wordt over de komst van de Mensenzoon bij het laatste oordeel en knoopt aan bij Mt 25,34 : ”Dan zal de Koning tot die aan zijn rechterhand zeggen: Komt, gezegenden van mijn Vader, en ontvangt het Rijk ...” Object van dit gebed is derhalve een plaats te mogen verdienen aan de rechterhand van de Heer en om het hemelse Rijk te mogen bezitten.

De oratie op de eerste zondag van de Advent heeft geen betrekking op de geboorte van Christus of op zijn openbaar optreden, maar denkt uitsluitend aan het einde der tijden.

Dit thema vindt men ook in de eerste prefatie van de Advent waar naast het motief van de eerste komst van Christus in de geschiedenis sprake is van “het hoopvol uitzien naar een geluk dat eeuwig duurt, een land dat Hij beloofd heeft en ons geven zal: nù nog zien wij allen naar die toekomst uit, vol hoop en vastberaden; ooit zullen wij er binnengaan en wonen wanneer Hij komt in heerlijkheid voorgoed”.