Eerste lezing (2 Kon. 4, 8-11.14-16a)
Uit het tweede boek der Koningen.
Op zekere dag kwam de profeet Elisa langs Sunem.
Daar woonde een welgestelde vrouw,
die hem met aandrang uitnodigde
bij haar te komen eten.
En iedere keer dat de profeet in het vervolg daar in de buurt kwam,
ging hij daar eten.
Daarom zei de vrouw tot haar echtgenoot:
“Luister eens, ik heb gemerkt,
dat hij die altijd bij ons aan huis komt,
een heilige man Gods is.
Laten we op ons huis een kleine kamer voor hem metselen
en er een bed, een tafel, een stoel en een lamp in zetten;
als hij dan bij ons aankomt,
kan hij daar zijn intrek nemen.”
Toen Elisa er dus op zekere dag weer aankwam,
kon hij de bovenkamer betrekken
en er zich te rusten leggen.
Daarna vroeg Elisa aan Gechazi, zijn knecht:
“Kunnen we dan werkelijk niets voor haar doen?”
Gechazi antwoordde:
“Zij heeft helaas geen zoon en haar man is oud.”
Toen zei Elisa:
“Roep haar.”
De knecht riep haar en zij bleef in de deuropening staan.
En Elisa zei:
“Volgend jaar om deze tijd
zult u een zoon aan uw hart drukken.”
Tweede lezing (Rom. 6, 3-4.8-11)
Uit de brief van de heilige apostel Paulus aan de christenen van Rome.
Broeders en zusters,
Gij weet dat de doop
waardoor wij één zijn geworden met Christus Jezus,
ons heeft doen delen in zijn dood?
Door de doop in zijn dood zijn wij met Hem begraven,
opdat ook wij een nieuw leven zouden leiden,
zoals Christus,
die door de macht van zijn Vader
uit de doden is opgewekt.
Indien wij dan met Christus gestorven zijn,
geloven wij dat wij ook met Hem zullen leven;
want wij weten dat Christus, eenmaal van de doden verrezen,
niet meer sterft:
de dood heeft geen macht meer over Hem.
Door de dood, die Hij gestorven is,
heeft Hij eens voor al afgerekend met de zonde;
het leven dat Hij leeft,
heeft alleen met God van doen.
Zo moet ook gij uzelf beschouwen:
als dood voor de zonde
en levend voor God in Christus Jezus.
Evangelie (Mt. 10, 37-42)
In die tijd zei Jezus tot zijn apostelen:
“Wie vader of moeder meer bemint dan Mij,
is Mij niet waardig;
wie zoon of dochter meer bemint dan Mij,
is Mij niet waardig.
En wie zijn kruis niet opneemt en Mij volgt,
is Mij niet waardig.
Wie zijn leven vindt, zal het verliezen,
en wie zijn leven verliest om Mijnentwil,
zal het vinden.
Wie u opneemt, neemt Mij op;
en wie Mij opneemt,
neemt Hem op die Mij gezonden heeft.
Wie een profeet opneemt, omdat het een profeet is,
zal ook het loon van een profeet ontvangen;
en wie een deugdzaam mens opneemt,
omdat het een deugdzaam mens is,
zal ook het loon van een deugdzame ontvangen.
En wie een van deze kleinen,
al was het maar een beker koud water geeft,
omdat hij mijn leerling is,
voorwaar, Ik zeg u:
zijn loon zal hem zeker niet ontgaan.”